zaterdag 16 september 2006

06-09-08-MFr-CH GR 5 les Houches - Col de Coux , Tour de Dents du Midi met de Haute Cime vanuit Champery en een wandeling in de Jura

Verslag van Lilian

Vrijdag 8 september 2006, Ede - Lausanne

De GR5 wordt vervolgd. Om optimaal te profiteren van de halbtaxkarte en de aanwezigheid van Jelmer in Lausanne, zijn we vertrokken. Na een verregende augustus en veel binnen zitten verlang ik naar de buitenlucht. Tot Mannheim verdragen we het gezelschap van twee Naardense dames. Dan is het tot Basel heerlijk reizen. De aanschaf van een nieuwe Halbtaxkarte voor Leendert nekt ons. We missen de trein van drie uur en moeten een uur wachten. Bij Moutier gaat het echt mis. De tunnel is afgesloten en we moeten terugreizen naar Bielle en via een andere route naar Neuf Château. Ik kan de Franse informatie moeilijk volgen en vraag het na aan Duitssprekend Zwitsers stel. Met een vertraging va n 2 ½ uur extra komen we om half negen aan bij Jelmer en Purpur. Hij heeft heerlijke pannenkoeken gebakken. We maken plannen voor het weekend. De SBB rijdt vaak genoeg, zodat er meerdere mogelijkheden zijn. Het plan is in Champéry beginnen en via Bonavau naar Susanfe lopen. Een tochtje van bijna vier uur met 1100m stijgen. Zondag naar de top van de Haut Cime (3250m) en afdalen naar Salvan of Mex. Daar gaat om 7 uur een trein naar Les Houches waar we de GR5 willen oppakken. Jelmer kan dan terug naar Lausanne, want hij moet maandag weer werken. Ik help Jelmer met zijn minstens een week hoge berg afwas. Wij (= ik) moeten beslissen of we met een lichte of zware rugzak gaan lopen, want eventueel kunnen we zondagavond teruggaan naar Lausanne. Ik beslis dat niet te doen. Alles moet mee in de rugzak. Na elven gaan we lekker slapen op de bedbank. We zetten de deur op een kier, zodat Purpur zich bij ons kan voegen.

Zaterdag 9 september 2006, Lausanne - Champéry (1055m) -                                                            Cabane de Susanfé (2102m)

Om 7 uur sta ik op om te douchen. Daarna haal ik de overbodige spullen uit de rugzak. Ik doe rustig aan, maar tegen achten moet ik me haasten om de trein te halen. Even later hollen we bergafwaarts door de straten van Lausanne. In Aigle stappen we over op het tandradbaantje naar Champéry. Vlak voor een overweg stopt de trein. Een auto zit vast onder de slagboom en blokkeert de doorgang. De conducteur belt met de centrale, zet het alarm uit, rijdt voorzichtig door, noteert het kenteken, helpt de chauffeur en rijdt verder naar Champéry.

Wandelend langs de autoweg van Champéry vindt Jelmer een hazelworm. Die moet gered worden en uitgezet in een weiland.


Vanaf de camping lopen we onverhard, zigzaggend door een sparrenbos. Leendert krijgt geen koffie, hoewel het al over elf uur is. Hij berust in zijn lot (twee tegen één) tot we in ‘onze’ lang verwachte hut Bonavau arriveren. In juni waren we hier op weg naar de GR5 en vonden de hond in de pot. Een groep Amsterdammers had alle taart opgegeten. Onder de parasol hebben we zicht op de kloof, die we straks in gaan. Leendert en Jelmer bestellen een omelet, ik een soep. Het bedienende meisje (de dochter van huttenbaas Christine?) is alleraardigst. Als toetje nemen we koffie met taart. Eindelijk.

Jelmer loopt steeds meters vooruit en moet steeds op ons wachten. Maar wij hebben dan ook de zwaardere rugzakken, minder conditie en zijn minstens veertien jaar ouder. We zien voor de tijd van het jaar veel bloemen. De Franjegentiaan, sedum, steenbreek, duivekruid en herfsttijloos worden aandachtig bestudeerd. Na een stuwmeer, dat helemaal droog staat komen we in het hoog gelegen dal



De hut kan niet ver zijn. Nog 20 minuten.

Voor vier uur zijn we binnen. Tot mijn verbazing is hij vol. We hadden moeten reserveren, maar kunnen toch in de eetzaal op de grond slapen. Prima. Als Jelmer maar een deken krijgt. Er zijn veel groepen. Onder andere Amerikaanse schoolkinderen. Hopelijk gaan ze morgen niet allemaal de Haute Cime op. Buiten op een muurtje drinken we een beker thee en genieten van de laatste zon. Jelmer gaat op onderzoek uit.

We krijgen het koud en gaan binnen zitten, waar Leendert in zijn enthousiasme een blikje bier omstoot. Voor Jelmer is dit de eerste hutervaring. We hadden hem beter moeten voorlichten (geen mok, geen sloop, geen zaklamp), maar het belangrijkste heeft hij bij zich. Zeven uur komt het eten. Groentesoep, rijst, ham en sla. Nu is het warm binnen en word ik slaperig. Helaas moet ik tot tien uur wachten, wanneer iedereen vertrokken is. We treffen het beter met onze slaapplaats dan degene in de benauwde dortoirs. Wij hebben lekker de ruimte nu de banken en tafels aan de kant geschoven zijn. Tegenover ons slapen alleen nog een man, vrouw met hun dochtertje.

Zondag 10 september 2006,   Cabane de Susanfé - 

                             Haute Cime (3257m) - Val d’en Haut (1933m)                                                           

Ik heb toch wat onrustig geslapen. Ik slobber de thee naar binnen en het lekkere brood met jam. Even tandenpoetsen en we kunnen gaan. De hele hut is al in beweging om de Haut Cime op te gaan. Paniek! Leendert is zijn schoenen kwijt. Waar zijn ze? Voor het eten heeft hij ze nog gezien. De Gardienne neemt hem niet serieus, maar de Gardien gaat uiteindelijk mee zoeken. Ze vinden een paar bijna passende Lowa’s. Iemand moet zich vergist hebben. Leendert kromt zijn tenen in de iets te kleine schoenen en Jelmer laat zijn adres achter. Wij gaan eindelijk op pad. De kinderen van de Leysin American School gaan kort na ons. Jelmer loopt als een jonge hond op en neer. Het gaat hem allemaal gemakkelijk af. Halverwege de Col komt een jongen hard rennend naar beneden. “Chaussures?” Ja, hij heeft Leenderts schoenen aan. Snel wisselen en iedereen is weer gelukkig. Helaas heeft de Amerikaanse groep ons ingehaald en lopen we tussen hen in. Na een uur zijn we op de Col de Susanfé. Linksaf is de top Haut Cime. Een grote grintbult wacht ons.


Halverwege is een rotsband en daarboven een voortopje. De route is ongemarkeerd. We leggen eerst een depot aan, waar we alle overbodige ballast onder stenen leggen. Dat loopt een stuk lichter. Jelmer is allang uit zicht en heeft zich bij onze tafelgenoten van gisteren aangesloten. Het pad is steil en bestaat uit losse stenen. Ik kan moeilijk mijn eigen tempo bepalen. Zeker als de Amerikanen steeds voor je voeten lopen en om de vijf minuten stoppen. Dan toch maar inhalen. Dat lucht op. In de verte zie ik Jelmer staan. Hij moet een ½ uur wachten waar een paar mensen door een moeilijke passage gepraat moeten worden. Ook wij hebben op sommige plekken moeite de route te vinden, maar komen toch weer op het rechte pad. Het is een klere-eind. Doodvermoeiend. En een aanslag op mijn hielen. 1155 meter stijgen op onze tweede dag en door de verhuisperikelen niet veel gewandeld in Nederland. Alleen ik heb in augustus twee dagen in de Eifel gelopen. Maar we geven niet op, bereiken de voortop en zien nog een lange klauterpartij voor ons. Daar lopen de poppetjes. Net voor de top komen we Jelmers groepje tegen en óp de top zit hij te wachten .


We hebben zicht op de Mont Blanc, maar het is niet zo helder als we gehoopt hadden.


Onder ons ligt Lac d'Anterne, ons kampeerplekje van juni. Na twee sultana's gaan we naar beneden net als de Amerikanen boven zijn.


Mooi, dan hebben we daar geen last meer van. De afdaling valt best mee.


Langs het pad staat een prachtige rotsformatie.


Een enkel punt is iets lastiger.



Om half één zijn we bij het depot en lunchen we in de hete zon. Jelmer wil niets en loopt wat in het rond. Hij heeft zijn boterhammen van gisteren al opgegeten. Hij wil graag een edelweiss zien, maar volgens Leendert is dit geen geschikt terrein voor het bloempje.

Met een zware rugzak beginnen we aan de lange afdaling. Rotsig, zigzaggend. Het Lac de Salanfé waar we langs moeten lopen, zien we al onder ons liggen.


Mijn voeten protesteren en willen zachte ondergrond. We lopen weer tussen de bloempjes en grasjes. In de diepte kronkelen de riviertjes naar het meer en bellen de koeien. Er volgt nog een leuke klauterpassage door een kloof. Via de rand van het meer lopen we naar Auberge Salanfé . Uitgeteld ploffen Leendert en ik neer op het terras, terwijl Jelmer op zijn gemakkie een informatiebord over de arsenicummijn bestudeert. Eén liter bitter lemon moet onze dorst lessen. Wat gaan we nu doen? Twee uur naar Salvan en dan de trein naar Les Houches? Hier in de auberge overnachten? Ik krijg een idee. Toevallig lees ik over een camping halverwege in Van d’en Haut. Een mooi compromis:.een uur afdalen door het toverbos, weer tussen de Amerikanen, en precies op tijd op de camping, want we horen het al donderen. We nemen afscheid van Jelmer, die in Salvan de trein naar Lausanne zal nemen. Aan het buffet betalen we de camping en kopen een biertje en panache. Het buffet gaat nu voor een paar dagen dicht. We zetten eerst de tent op en niet voor niets, want we moeten ons haasten om droog in de tent te kruipen. Na ons drankje vallen we uitgeteld in slaap, terwijl het dondert, bliksemt en regent. Eindelijk, na twee uur, wordt het minder. Nu moeten we toch gaan koken. Denken we. Ik draai de brander op het blikje, maar het draait door. (Ik zal wel iets verkeerds doen.) Ik stuur Leendert op onderzoek uit, maar hij constateert dat de afdichtring verdwenen is. Ergo geen warm eten, geen soepie, geen thee. Alleen wat brood met tomaat en kaas. Het regent alweer harder en ik laat het tandenpoetsen voor wat het is.

Maandag 11 september 2006, Val d’en Haut - Salvan - Chamonix - Les Houches (1008m) - Bel Lachat (2151m)

Het heeft de hele nacht gedonderd, gebliksemd en geregend. Tot wel zeven uur. We moeten de tent maar snel afbreken voor het weer gaat regenen. De lucht is grijs en vol wolken in dit smalle dal. Hopelijk is het aan de andere kant beter. Onder de partytent ontbijten we droog. Het vertrek verloopt niet zonder horten of stoten. Het begint net weer te regenen dus moet de regenjas en –broek aan. Dan ontdek ik de glasbak en moet het afval gescheiden worden. Ik wil onze vertrektijd klokken, maar ben mijn horloge kwijt. Die heb ik in de tent laten liggen, die we vervolgens flink uitgeschud hebben. Ik ga terug naar de kampeerplek, maar kan niets glimmend vinden. Ik hoop dat hij in de tent zit. We dalen af naar het dorp en duiken het toverbos in over een graspad. Spierpijn. De zondag is iets teveel geweest voor ons ongetrainde onderstel. We voelen onze bovenbenen schreeuwen: “Dit willen we niet”. Het regent niet meer en we komen een groepje Nordic Walking huisvrouwen tegen. Verder is het een en al rust. Door het appelrijke Salvan komen we precies om tien uur aan bij het station, waar de trein over één minuut moet vertrekken. Het lukt niet een kaartje uit de automaat te trekken en in de trein is ook geen conducteur. Bij de Franse grens stappen we over en kopen braaf een kaartje tot Chamonix bij de conductrice. Het kost maar 4 euro per persoon, een speciaal promotietarief vanwege het 100-jarig bestaan van de Mont-Blanc spoorlijn. We boffen weer. In de verte zien we het Mont Blanc massief met de lange gletsjertong. We zijn nog helemaal niet ontspannen, omdat we niet weten of het in Chamonix gaat lukken met de brander. We snellen door de hoofdstraat en gaan sportwinkel in en uit. Overal krijgen we nul op het rekest, want de meeste sportwinkels zijn kledingzaken. We hebben bijna beet, als de sleutel van het kastje zoek is. Onze laatste hoop is Schnell, een grote winkel à la Bever. Achter de balie gaan ze zelfs op zoek naar een rubberen O-ring, maar ze hebben geen passende maat. Dan maar een nieuwe brander kopen. Voor 59 euro hebben we een superlicht ding. We waren net op tijd, want achter ons wordt de winkel gesloten voor de middagpauze. Ik koop nog snel brood, yoghurt en fruit bij de Casino en we blijken ook nog de trein van 12.18 uur te halen. Dus geen tijdverlies. Aangekomen op het station van Les Houches lijkt het te gaan regenen. We kunnen het beste hier onder het afdak lunchen en de brander uitproberen. Hoera, hij doet het! We zijn weer gelukkig, zeker nu de zon gaat schijnen en we overal blauwe lucht zien. We ritsen onze pijpen af en klokslag half twee zijn we weer op pad, hoewel de kuit- en bovenbeenspieren nog steeds protesteren. Hoe weten zij dat ze 1150 m gaan klimmen? Het is een heerlijk geleidelijk pad door het bos. Helaas horen we steeds het verkeersgeraas en industrie van Chamonix. Onze eerste stop is, na het watertappen bij een huis-in-renovatie, bij Christ Roi. Een monument van de eerste Wereldoorlog met een prachtig uitzicht op de gletsjers van het Mont Blanc massief.


De Mont Blanc zelf kunnen we niet zien. Kom, we gaan verder. Langzaam winnen we hoogte. De route (GR5, Tour de Mont Blanc, Pays TMB) is goed gemarkeerd, maar op sommige splitsingen ook weer niet. We kiezen steeds de weg omhoog en dat blijkt de juiste. Tegen half vijf nemen we bij een beek een theepauze. Leendert haalt de tent uit zijn rugzak om te drogen, en daar valt prompt mijn horloge eruit. Alle probleempjes zijn opgelost. Het pad is prachtig groen en we eindigen pardoes op de hut. Een klein hutje met de rug in de rots, een balkon over het dal van Chamonix en uitzicht op het Mont Blanc massief.


Het lijkt te gaan onweren en we vragen of we in de hut mogen slapen, maar wel zelf koken. Dat is geen probleem. Binnen is het klein en vol. Even heb ik spijt dat we niet kamperen, maar de slaapplek valt mee. We hebben met zijn tweeën drie matrassen en het is dicht bij een raam. Het gezelschap is een mengsel van Engelsen, Belgen, Duitsers, Fransen en wij. Twee Duitsers komen half negen uitgeput aan. Ze krijgen niet eens hun bord leeg. Ze hadden zich verkeken op de afstand en waren vanwege de regen pas om negen uur vertrokken.

Buiten genieten we van de lichtlinten van Chamonix en de lichtjes van een berghut aan de andere kant van het dal.


De hemel is vol sterren. Tot mijn verbazing gaat iedereen vroeg naar bed. De nacht is een van de betere. Het raam blijft gelukkig open.

Dinsdag 12 september 2006,   Bel Lachat -                                                        Sommet Brévent  (2862m) - Moëde Anterne (1996m)


Wanneer ik om halfzeven op het terras sta, staan er al diverse rugzakken klaar. Leendert en ik vertrekken direct en willen onderweg bij de eerste zon ontbijten. (Handig die Platypus waterzak.) Als we languit tussen de stenen zitten, terwijl de brander op volle toeren draait voor een kopje thee,


passeert de een na de andere gast ons. “Petit Dejeuner?” “Ja, lekker.” We hebben al uitzicht op de Rochers des Fiz in het mooie morgenlicht.


De rest van de dag en ook morgen zullen ze steeds in zicht zijn. Boven de Mont Blanc zie ik ineens een parapente. Hij/zij heeft een flink tempo en stijgt zelfs nog. Dan verdwijnt hij achter het massief. En wij gaan weer verder.

Het pad is heerlijk. Niet te steil. Goed aangelegd met grote vlakke stenen. Een beetje à la Sentiero Roma. De Sommet Brévent op 2862m hoogte, waar helaas ook het eindstation van een kabelbaan, is nu nog redelijk rustig.


We gaan weer snel verder en genieten wanneer we beneden ons een kudde schapen in colonne rond een meertje zien lopen. Net een parelketting. Tot de col lopen we met Tour-de-Mont-Blanc-wandelaars; daarna hebben we het rijk alleen. We lopen een soort kom in. Voor ons zien we de rode regenhoes van een Belgische, die wat moeite had met de rotsige passages, maar conditioneel wat sterker is. We lopen een halve cirkel tussen grote rotsblokken


tot we aan het eind een vooruitstekend grasplateau bereiken. Het is een soort springschans voor een diep dal. De Belgische en haar vriend lopen voor ons uit en hebben het uitzichtspunt ook ontdekt. Wij gaan er heen, fotograferen hen en zij ons, waarbij een zwaar bezwete man moet worden gecamoufleerd. De Belgen nemen een snack en wij installeren ons voor de koffie.


Dan begint de grote afdaling door velden vol bosbessen. Onze handen en tanden kleuren rood. Her en der vinden we ook nog een framboos. Het prachtige, stille dal is verheven tot Nationaal Park. We gaan vandaag echt genieten en willen géén rampjes. De zon doet goed zijn best. Alleen als we net alles uitgepakt hebben voor de lunch vallen er een paar dikke druppels. Het lijkt niet ernstig, maar we pakken toch alles in en lopen door. Even later houdt het druppelen op, maar een plekje om te lunchen is niet meer voorhanden. Het pad wordt smal en staat vol lijsterbessen. Pas bij het laagste punt, bij Pont d’Arlevé is er een acceptabel plekje gras.


Nu nog 400 meter stijgen naar de hut, die we al vanaf de Brevént konden zien. Een dame met een emmer (vol bosbessen?) in haar rugzak passeert ons. En twee Engelse mannen, die vandaag in Les Houches begonnen zijn! Petje af. Wij wijzen hen op de rups die we aan het fotograferen zijn.


Het vochtige veennlandschap is veranderd in een kaal, grasachtig langschap vol Wollepluis en diepe kronkelige kreekjes. Geen bosbes te bekennen. Zo bereiken we de hut, die helemaal verlaten lijkt, maar waar iedereen op het terras achter het huis zit in de laatste zon. Tot een grote wolk het overneemt. Ze kijken uit op de prachtige Rochers des Fiz, waarvoor je dus helemaal niet naar Amerika hoeft. De gardienne, type José, vindt het prima dat we kamperen. En ze wil ook een omelet voor ons maken. Ze praat ons een Mont Blanc biertje aan, dat zwaar valt, zo aan het eind van de middag. Leendert laat zijn rode handen zien en de gardienne lacht begrijpend. Wie houdt er niet van bosbossen?

We vinden een mooi plekje voor de tent.


Ik schrijf een tijdje en kruip even later bij Leendert in de slaapzak. Kwart voor zeven worden we wakker en gaan snel naar de eetzaal. Ik zie allemaal schalen met pasta en snap niet waarom wij omelet krijgen. We krijgen een klein tafeltje met een wiebelpoot, dat met de gebruiksaanwijzing van de brander tot bedaren wordt gebracht. Het eten smaakt prima en we worden nogmaals verleid door de gardienne tot een koffie met bosbessengebakje. We praten nog wat met twee Engelse stellen en gaan lekker slapen in de stille, frisse lucht.

Ps De rups blijkt na onderzoek door Jelmer een Hageheld (Lasiocampa quercus) te zijn!

Woensdag 13 september 2006, Moëde Anterne -

Col d’Anterne (2257m) - Samoëns (703 m)

We zijn vroeg uit de veren en verlaten spoedig in het ochtendgloren de omgeving van de hut.


Om acht uur staan we op de Col d’Anterne en hebben we praktisch de enige stijging van vandaag achter de rug. Tevens moeten we hier afscheid nemen van het uitzicht op de Mont blanc,


De zon heeft ons nog niet te pakken dus we dalen af naar Lac d’Anterne.


Het is een van de vele sité classés die we vandaag zullen zien. Terwijl de zon de Rochers des Fiz bestrijkt en reflecteert in het meer, gaan wij net buiten de reikwijdte van de zonnestralen, aan de rand van het meer zitten ontbijten. Weldra ben ik geïntrigeerd door een eruptie in het water. Een slang misschien? Naderbij komen lukt niet.


Gelukkig blijft de prachtig uitgelichte rots wel staan. We blijven ons vergapen aan de schitterende spiegelingen in het meer.



In de verte zien we weer groepjes mensen aankomen. Ook weer het Engelse stel van gisteravond en twee jongens. Het Belgische stel heeft waarschijnlijk een andere route genomen, want zij lopen rond de Aiguilles Rouges. Het landschap is ook weer totaal anders en we verlaten de kom van het meer over groene heuvels.


Nu streelt de zon ons.  Diep beneden ons zien we al de refuge van de Engelse advocaat Wills liggen. 



Zouden ze bosbessentaart hebben? Helaas is alle moeite voor niets. De taart is op. Nou, dan lopen we door en troosten ons aan de rivier met ons eigen bakkie koffie en een stuk chocolade. Het is een komen en gaan van passanten. Ik loop op mijn blote voeten over de kiezels van het koude rivierwater. Er staan her en der onderzoekstentjes met insectenvangers om de biodiversiteit te onderzoeken. 



Leendert speelt tijden met een Distelvlinder , die hem maar niet wil loslaten. 



Ook maakt hij nog een foto van de franjegentiaan. 



Ik word belaagd door zweefvliegen, lieve herriemakers. Na dit getreuzel gaan we weer even omhoog, om via een omweg naar de Cascades te gaan. We volgen de mooie rotsband, die bijna een cirkel maakt. Het dal is smal en diep. Waar we keren zijn de eerste twee watervallen, Cascade de la Pleureuse et de la Sauffaz. Uit de verte maakten ze geen indruk, maar ze moeten toch op de foto. De ene is in de zon; de andere in de schaduw. Lastig. De ene is lang; de andere kort. Lastig.



Door het bos naar beneden verdwijnt de markering. We steken de rivier over, waar in het hoge gras de herfsttijloos zijn best doet op te vallen. We nemen een smal glibberig pad, dat later breder wordt, maar verpest is door grote bosbouwmachines. We lopen verkeerd en komen bij een onneembare gué uit. Weer op het juiste vage pad (hopen we) dalen we steil af over boomwortels en bereiken de derde waterval Du Rouget, waar toeristen zich graag laten fotograferen, want helaas ligt hij aan de autoweg. De zon staat precies boven de waterval en ook ik moet verplicht op de foto en vind het vreselijk. We vinden een grasveldje voor de late lunch en koken water voor de soep. De waterval geeft zoveel wind dat de vlam flink sputtert. Leendert pakt de deksel van de grote pan om de vlam te beschermen tot hij schrikt. “Het draaidopje smelt helemaal weg.” Snel draait Leendert de brander uit. We snappen er niets van. Is hij zo heet geworden? We hebben precies 2 x 24 uur kunnen genieten van onze nieuwe brander tot het volgende rampje. Nadat het afgekoeld is en wij ons soepje op hebben inventariseert Leendert de schade: het dopje draait nog; er komt gas uit; de pootjes draaien moeizaam en de piëzo-ontsteking is kapot. Met andere woorden, we kunnen, Godzijdank, nog koken.

We laten de plaats Sixt-Fer-à-Cheval met een sité classé rechts liggen, omdat het al laat is en het waarschijnlijk om een limetree gaat. Hopelijk zijn we nog op tijd om boodschappen te doen. Benieuwd naar de Ancienne Gorges nemen we een venijnig klimmetje over een smal wortelig pad. De hoop opgevend dat we nog wat te zien krijgen, staan we plotseling in de Gorge. De wanden zijn uitgesleten door een rivier die hier ooit met woeste kracht gestroomd heeft.


Via trappen dalen we af naar de nieuwe rivier.


Deze is woest genoeg om te raften. De weg naar Samoëns duurt oneindig lang. Wel twee uur! Halfzes lopen we de grote Caravaneige, in Nederlands een wintercaravancamping, op. De receptie is open en we krijgen alle benodigde informatie van het driekoppige personeel. De Casino is tot acht uur open en morgen is het droog. Mogelijk ’s middags regen en er dreigt een föhn.

We vinden een plaatsje tussen de campers, dicht bij het toiletgebouw en het meer. Ik ga naar het centrum voor de boodschappen, waar een toeristische drukte heerst. Alle winkels zijn nog open. Bij de bakker koop ik brood en tartelettes. Bij de Casino vind ik alles wat ik nodig heb. Zwaar beladen loop ik terug naar de camping over een kilometerlange kaarsrechte weg. De zon is verdwenen achter de bomen, maar het is nog heerlijk weer om buiten te zitten. We eten een couscousvariant met komkommer en tomaat, en een Mont Blanc-vanilletoetje met een melige perzik. In het schijnsel van de lamp van het toiletgebouw schrijf ik nog wat, terwijl Leendert foto’s van zijn toestel verwijdert om ruimte voor nieuwe te maken.

Donderdag 14 september 2006,    Samoëns  (703 m) -

                            Col de Coux (1920 m) - Champéry - Lausanne 

Alweer de laatste dag van de trektocht, mits we niet te langzaam zijn. Zuivere looptijd is 7 ½ uur. Gelukkig ziet Leendert op het laatste moment in de schemering het zakmes liggen, dat ik gisteravond in het gras heb laten liggen. Kwart voor zeven verlaten we de camping. De lucht is grauw. We volgen urenlang een asfaltweg. Een van de weinige onverharde paden is afgesloten, omdat de helling naar beneden is gestort. Na Les Allemandes, waar we een kerkje fotograferen, als een van de weinige hoogtepunten vandaag, 




lopen we eindelijk onverhard. Nu gaat het zelfs regenen. Niet lang. Ik trek al gauw mijn jas en regenbroek uit, maar Leendert, die zich wat gammel voelt, houdt alles aan. Veel te warm met deze honderd procent vochtigheid. De ene na de andere auto racet ons voorbij. Jagers, helaas. Af en toe horen we een harde knal. Daar komt de politie. Gaat hij ze bekeuren of een dealtje maken? Gestaag stijgen we verder. Precies om twaalf uur zijn we op de Col de Golèse op 1660m. We zijn het Engelse stel weer tegengekomen. Slalommend dalen we af en zien in de verte Col de Coux liggen, volgens de bordjes nog 2 ½ uur, de lunch niet meegerekend. Het pad is modderig en op verschillende plekken omgelegd. Bij een grote steen lunchen we en zien we wéér het Engelse stel lopen. Na de Col de Coux zijn ze toch maar omgekeerd. Telkens als we aan het éten zijn zien we elkaar en dat hadden zij ook al geconstateerd. “Gingen wij steeds met de bus van eetplek naar eetplek?”

Het is nog steeds droog, wanneer we om halfvier op de Col zijn, maar ook vreselijk winderig en koud. We zijn weer op het bekende terrein van juni. De afdaling naar Champéry is eindeloos en saai asfalt. Op de Forststrasse worden we bijna overreden door drie mountainbikers, die aan het trainen zijn voor de wereldkampioenschappen, die hier komend weekend gehouden worden. Tien voor zes komen we aan op het station. Pech, we moeten 55 minuten wachten op de trein, die ook nog niet aansluit in Aigle. Enig geluk is dat we tot Aigle niet hoeven te betalen. (We hebben het gemeld bij de machinist, maar die laat het erbij zitten.) We sms-en naar Jelmer dat we ongeveer negen uur thuis zijn. We worden vrolijk onthaalt door Jelmer en Purper. Ik maak de noodmaaltijd (noedels met sojapaddestoelenragout) klaar en help Jelmer met de afwas. Nog even douchen en dan naar bed.

Vrijdag 15 september 2006, Lausanne

Vandaag doen we niets. Ik haal boodschappen, maak een maaltijdsalade en bak een cake. De plannen voor zaterdag zijn vaag. Jelmer moet eerst boodschappen doen. Ik lees wat in het depri-boek Knielen in een bed violen.

Zaterdag 16 september 2006, Lausanne - Baulmes - Yverdon

Kwart voor elf nemen we de trein naar Baulmes. We blijven laag en vlak, omdat hier het beste weer voorspeld is en Jelmer een culturele wandeling wil langs dorpjes en kastelen. Hij hoopt vandaag nog veel pruimen te bietsen en hij komt aan zijn trekken. Verder vindt hij tomaatjes, kiwi’s (keihard) en peren. We beginnen cultureel-historisch met het kerkje


en toren van Baulmes.


Terwijl Jelmer vriendjes maakt met een poes, die hem maar blijft achtervolgen, verzamelt hij kogels bij een schietoefenbaan. Door het bos lopen we naar Rauses, waar Jelmer en Leendert het Rozemarijn-wilgeroosje bestuderen. Ter plekke verzinnen we een omweg door de wijngaarden naar Valeyres. Leendert raadt Jelmer ten zeerste af de druiven te eten, omdat ze bespoten zijn met kopersulfaat. Deze keer luistert Jelmer naar Leenderts wijze raad. Terwijl Leendert en ik op een bankje onze boterhammen opeten, snelt Jelmer naar een kapelletje. Het blijkt niks bijzonders én gesloten. We lopen weer langs een landhuis annex kasteel, die we thuis op internet (onder Suissecastles.ch) zullen bestuderen. We kunnen de verleiding niet weerstaan weer een omweg te maken naar de Romeinse mozaïeken. Aan de kassa zitten drie jongemannen zich te vervelen. In drie kleine gebouwtjes, die om het mozaïek gezet zijn, bekijken we de mooiste mozaïeken van Europa boven de Alpen. Erg mooi, geometrisch à la Escher met voorstellingen van de dagen van de week (luna, mars, enz.), maar ook boerse taferelen.



Het is een gigantisch complex geweest en erg belangrijk in de Romeinse tijd. In het landschap onder de grond zijn nog muurrestanten verborgen, die vroeger te zien waren doordat het graan daar minder hard groeide. De aanleg van een snelweg die dwars door het terrein loopt, heeft al veel beschadigd.


Via de achteruitgang verlaten we de mozaïeken en in de late middagzon bereiken we het middeleeuws kasteel van Champvert.


Privé. Een hoog hek voor en achter verbiedt ons het kasteel te bekijken. We vleien ons neer en nemen even een pauze met cake. In de rugzak van Leendert hebben we wat noten verzameld. We lopen ‘fout’ en dalen steil af door de wijngaard. In het bos komen we toch nog op het goede pad, dat ons naar een militair terrein brengt. Dan is het wandelcorvee tot het station van Yverdon. Het is heerlijk wandelweer en de zon bruint ons bij. Tegen acht uur komen we aan in Yverdon en kunnen met de vertraagde trein naar Lausanne, waar we in de binnentuin van restaurant Echevé (bij de kathedraal) fonduen met boleten. Het gaat zo snel dat ik met een groot glas witbier en wijn voor mijn neus zit. Zonde. We nemen nog een ijsje en dan is onze vakantie afgelopen. Morgen in de regen naar huis, maar volgens Kuijsten schijnt in Nederland de zon.