dinsdag 21 oktober 2003

03-10-11-MFr GR 5 Vogezen Col de l'Engin - Metzeral, GR 53 Urmatt - Col de l'Engin

Verslag van Lilian

Zaterdag 11 oktober 2003,   Gouda - Urmatt



Deze keer vertrekken we eens niet voor dag en dauw en ook niet met de nachttrein. We reizen met vier dagtreinen via Brussel naar Urmatt. Volgens de lokettiste het goedkoopste. Onderweg zien we hier en daar een lichte verkleuring, maar ik kan het nog geen herfst noemen. Precies volgens plan zijn we om 18.30 uur in Urmatt. We lopen meteen de verkeerde kant op en verspelen ‘kostbare’ minuten. Urmatt is een anoniem dorp, dat op dit tijdstip van de dag al uitgestorven is en weinig horeca heeft. We besluiten definitief wild te kamperen, zodat we morgen een kortere route kunnen lopen. Allengs wordt het donker. Tijd om de zaklamp te pakken, maar die is met geen mogelijkheid tot stralen te brengen. Het is tegen acht uur als we een slaapplek gaan zoeken. Het is nu echt donker. De grond is scheef en hobbelig. Niet geschikt voor een tent. Plotseling maant Leendert me achter een struik te duiken. Ik snap er niks van tot een auto voorbijrijdt. Waarschijnlijk de boswachter, die op zoek is naar stropers. Opgelucht gaan we verder op inspectie en op de top van een berg onder de bomen vinden we geschikte plek. We doen alles op de tast. Dat zijn we gewend. De tent is opgezet en ik ga een pasta-ratatouillemaaltijd koken. Het zakje macaroni is wel erg klein. We genieten van het onverwacht zachte weer. We kunnen gewoon buiten zitten. Het is muisstil. Na de koffie gaan we slapen.

Zondag 12 oktober 2003, Bois d'Urmatt - Rothau

In de zwijnenvoederplaats


7.15 uur. In het eerste licht staan we op.


Een streepje oranje schijnt door de bomen. De tent is kurkdroog. En het is wárm. Een unicum in de Vogezen. In de voedselbuidel vind ik een zakje macaroni en kom tot de conclusie dat ik gisteren zonnebloempitjes heb gekookt.

We bekijken de kaart en analyseren de plek waar we staan, maar eigenlijk is de kaart niet gedetailleerd genoeg. We besluiten toch om een afsteker te maken; als we naar het noorden lopen, moeten we een keer op de route stuiten. We volgen het aantrekkelijk kronkelende bospad. Even later komen we in een bocht op een brede bosweg. Geen markering. Moeten we links of rechtsaf? We houden het kompas in de hand en koersen op Noord aan. Rechtsaf, dus. Toch twijfelen we. De volgende kruising herkennen we niet op de kaart. We lopen 500 m heen, terug en toch weer heen. Uiteindelijk moeten twee mountainbikers ons redden. Ze vertellen ons met een getekend kaartje in de hand dat we op de Wildberg zijn. We lokaliseren de plek op onze eigen stafkaart en besluiten eerst naar de Katzenberg te gaan en daar een doorsteek naar de GR 53 te maken, niet wetende dat we bijna loodrecht omhoog moeten lopen. Eerst lijkt het nog op een pad, maar al ras verdwijnt het in het niets. Eenmaal eraan begonnen, zetten we door, en struinend door de sparrenbomen en over grote stenen bereiken we de top. We hijgen uit, maken er en foto voor het archief en gaan snel verder, want we hebben nog geen koffie verdiend. Ondanks de ontbrekende markering, loopt het pad als vanzelf naar Porte de Pierre, waar de bordjes van de GR53 ons toelachen. Porte de Pierre is een prachtige, natuurlijke, roodstenen poort met meerdere ingangen.


De laagjes rode steen worden afgewisseld met witte lijnen.



Een architect zou het bedacht kunnen hebben. Of eigenlijk niet. Alleen de natuur kan zo mooi zijn.

Eindelijk koffie. De tijd die we gisteren dachten gewonnen te hebben, is verloren. Na twee uur zijn we volgens het boekje een half uur van onze slaapplaats. We volgen de rood geblokte markering en komen zo bij Rocher de Mutzig.


We lezen dat Christoffel onze patroonheilige is en willen zo voorbij lopen, als we toch maar besluiten een kijkje vanaf de rots te nemen. Gelukkig maar. De uit de rivier omhoog gestuwde stenen zijn prachtig. Ze zitten vol kiezelstenen en lijken op de bekende grint stoep/terrastegels. Het zijn losse geërodeerde blokken, waartussen enorme kloven vallen.

We versnellen onze pas door een aangebrand landschap, dat prachtige bruine bladeren oplevert. “Wacht Leendert; ik wil een foto” . Na de lunch in de zon tegen een helling, met een aanwakkerende wind, dalen we af. Voor ons ligt de 1008 m hoge Donon, waar we bij het bestijgen ervan worden achterna gezeten door een man met een wieltje. Waarschijnlijk controleert hij de afstanden van de GR 5, want hij spreekt ook steeds een dictafoon in. Wij zullen Meneer Wiel en zijn giechelende kompanen regelmatig passeren. Al van verre maken we gewag van een Romeinse tempel op de top van de Donon en daar aangekomen worden we overvallen door dagjesmensen.



De tempel is weliswaar uit de 19e eeuw, maar symboliseert alle Romeinse restanten die hier liggen, zoals drie tempels, een put, beelden en hutjes. Het zijn kopieën, de echte bevinden zich in het museum van Epinal en Straatsburg. We worden kriegel van alle mensen en snellen naar beneden. Omdat we nog niet hebben kunnen bijtanken is onze watervoorraad beperkt. Helaas is ook nog het café gesloten. Met het einde in zicht, drinken we de laatste druppels sap op. In Grandfontaine lopen we verkeerd, maar kunnen hierdoor wel onze waterflessen vullen bij een bron. We lopen terug, omdat ik de héle GR wil lopen en weer ontmoeten we meneer Wiel. We steken de autoweg over en volgen een smal pad boven de weg. De uitzetters van de route weten steeds weer mooie, kleine paadjes te maken, want het paadje ziet er vrij nieuw uit. Zo vermijden we een stuk asfalt en bereiken om halfzeven, na tien wandeluren, Schirmeck. Een desillusie. De camping bestaat niet meer. Wat nu? We dwalen een uur door de levenloze stad op zoek naar een chambre d’hôte, of desnoods een hotel. Onvindbaar. Een vrouw vertelt dat drie km verderop in Rothau een camping is. Het is al halfacht en we zijn moe. Laten we maar eerst gaan eten. We belanden in een pizzasnackbar. De bediening is niet onaardig. Op hoge barkrukken gezeten, tussen de stokbrood-met-friet etende Franse jeugd, werken wij met vermoeide kaken een salade en pizza weg. De tafeltjes ruiken naar schoonmaakmiddel. We snijden voorzichtig, zodat het bord niet van de kleine, ronde, glazen tafel schiet of het bord van de ander aanvalt. Uitgeput verlaten we de snackbar. Zie daar, mevrouw Folder, die vanmiddag ons geld wilde aftroggelen voor de mooiste Wandeltour de France.

Inmiddels hebben we besloten dat behalve de camping Rothau het enige alternatief wildkamperen is. Dat laatste is niet zo aantrekkelijk, omdat het al donker is. En zo lopen wij met gevaar voor eigen leven in de berm langs voorbijrazende auto’s. De felle autolichten verblinden ons. Gedachten schieten door mijn hoofd. Zou de camping open zijn? Zouden ze tenten toelaten? Leendert is ontzettend goed in doemdenken, maar ik negeer het. Ik ben blij als ik naast de weg een bord met “camping ouverte” zien, maar nog niet gerustgesteld. Helemaal aan de andere kant van het centrum vinden we de verlaten camping Municipal. Geen caravan te zien; geen mens te bekennen; de luiken van de receptie gesloten. Kortom, genoeg gratis ruimte, maar geen toilet. Leendert wil niet in het licht staan en niet te dicht bij de drukke weg. Na een rondje camping belanden we bij de spoorlijn, met op de achtergrond een klaterende waterval. We maken een vergeefse zoektocht naar drinkbaar water. De kranen zijn afgesloten of gedemonteerd. Stom dat we onze flessen niet bij de pizzeria hebben gevuld. Van ons laatste water zetten we een kopje koffie en genieten van de volle maan. Gelukkig is het niet koud.

Maandag 13 oktober 2003, Rothau -  Le Hohwald


Na twee voorbij denderende treinen is het tijd om op te staan. Leendert is helemaal doorgelegen. Ik open de rits en zie een berijpte tent. Was het zo koud? We pakken onze tent in om in het dorp water en brood te kopen voor ons ontbijt. Tot onze vreugde ontdekt Leendert een pomp waar water uitkomt.



Hij staat vlakbij onze tent. Die hebben we in het donker helemaal over het hoofd gezien. We vullen onze flessen en gaan op zoek naar een bakker, die op maandag geopend is. Gelukkig, er is een bakker en zelfs een supermarkt. We kopen alleen een pain complet, omdat we morgen toch in Le Hohwald kunnen foerageren. Ik ben boos op Leendert, omdat hij een rotopmerking maakt, omdat ik fout loop. Na de dwaling van gisteren heeft hij geen zin om te klunzen. De klap komt ietsjes te hard aan. Leendert bestudeert de kaart. We lopen niet terug naar Schirmeck, maar steken door via een brede bosweg om iets verderop de GR5 op te pakken. Zodra we de zon bereikt hebben, ontbijten we gezeten op een boomstam. Uit het dal komt veel herrie van auto’s en vuilniswagens. Gelukkig verlaten we even later het dal en aan de andere kant van de berg is het een stuk rustiger. Er is vandaag geen wind en ik doe mijn jas uit. Leendert maakt een mooie foto met tegenlicht en optrekkende mist.


We negeren restaurant Struthof, want het is nog te vroeg voor koffie met gebak. Dan bereiken we het echte Struthof-Nazwiller, een concentratiekamp uit de Tweede Wereldoorlog.



Hier hebben 40.000 mensen gezeten. De wachttorens, enkele barakken en (1 km verder) de gaskamer zijn er nog. Het terrein wordt omrand door twee rijen roestig prikkeldraad. De sombere sfeer hangt er nog. Met geld van de Europese Unie wordt het museum uitgebreid. Daarnaast is een groot monument en kerkhof.


Wij hebben geen tijd voor een bezoek en lopen verder om even later bij een paar grote esdoorns in de volle zon koffie te drinken. We verlaten even het bos, passeren een bron met stenen bankje en kijken uit op de roodgekleurde bosbessenblaadjes. Al ras lopen we weer door het bos over leuke kronkelende paadjes. Er staan veel paddenstoelen, vooral vliegenzwammen.


Op zoek naar een zonnige lunchplek belanden we bij de rare Roches de Rathsamhausen.


Het beloofde uitzicht bestaat enkel uit sparrenbos met een paar dode bomen, maar de rots is zeer geschikt voor het drogen van de tent, terwijl wij aan de voet van de rots de zonnestralen vangen.

Volgens het boekje maken we een vreemde lus, die we gemakkelijk kunnen afsteken, maar we lopen de voorgeschreven route door een prachtig bos met hoge smalle frisgroene beukenbomen met veel jonge ondergroei. We volgen steeds de vrolijke rood-wit-blauwe blokjesmarkering, die soms wel op een rebus lijkt of een intelligentietest voor een kind. Als beloning van de lus komen we bij Champ de Feu, een hoogvlakte. Je kijkt mijlenver uit over een licht glooiend landschap met heide en bosbessenstruiken en enkele rotsblokken. Bij een picknicktafel houden we theepauze.



Met de dalende zon, dalen ook wij af, via de bron van Andlau naar Le Hohwald, en worden verrast door een echte Cascade d’Andlau.



De waterval is voorzien van lampen, maar ik vraag we af wie hier ’s avonds komt.

Als vanzelf lopen we tegen de camping aan, die hoog boven het dorp ligt. Wat een verschil met de vruchtloze speurtocht van gisteren! De receptie is open en helaas horen we dat de enige winkel op maandagmiddag én dinsdag dicht is. Wat een tegenvaller. Nu kunnen we geen inkopen doen. De camping staat vol caravans, waarvan slechts een enkele bewoond is. We zoeken een leeg plekje uit bij de waterkraan. Op weg naar een restaurant dient zich de volgende ramp zich aan. Of ze zijn gesloten of vervallen. Het eerste is privé; het volgende dicht. In het centrum zien we alleen grote vervallen hotels. Bijna de moed opgevend zien we aan het eind van het dorp nog licht. Een restaurant? Tot ons geluk is Petite Auberge open én hebben ze een vegetarisch menu. En zo komt toch nog alles goed.

Dinsdag 14 oktober 2003, Le Hohwald - Barr



Bij de waterkraan, gezeten op een betonblok, ontbijten we van onze laatste sneetjes brood. Het is een beetje fris, maar vandaag hebben we geen ijs op de tent. Beneden in het dorp bekijken we de vergane glorie van het voormalige kuuroord. De rijkelijke versierde gebouwen met mooi houtsnijwerk zijn overgeleverd aan de weergoden. Zonde! Eeuwig zonde. “Zullen we een projectontwikkelaar inschakelen?” We zijn weer te vroeg (bij Welsch???) voor koffie. Nee, we laten ons niet verleiden door de gedachte aan appelgebak. We vervolgen het pad, dat vlak langs de weg loopt naar het klooster van Sainte Odile. We zijn verrast door Keltische elementen in het landschap. Mur païen genaamd. We zien eerst een muur van gestapelde stenen en dan een poort. Even later grillig gevormde rotsen.


Het pad eindigt bij een op een rots gelegen klooster. Een desillusie. Een schoolklas uitgelaten Duitse pubers gedraagt zich ook zo en de restauratie van het klooster in de 19e eeuw is naar onze smaak niet geslaagd. Het is een slechte combinatie van oud en nieuw. De gastenruimtes (eetzalen) hebben totaal geen sfeer. Alleen de vroegmiddeleeuwse mozaïeken van de Kapel der Tranen en Kapel der Engelen hebben Leenderts volledige aandacht. Dat levert weer een paar mooie foto’s op.



Ook de ligging van het klooster op een gigantische rots is prachtig


en biedt een mooi en weids uitzicht. Zeker op deze zonovergoten dag.

Bij de rotsen van Maennelstein lunchen we op een bankje. Uit de wind en lekker rustig tot een paar Nederlandse families arriveren. “Wie wil een broodje worst, sandwichspread, kaas?” Het water loopt ons uit de mond. Ónze kaas is op. Wij moeten het doen met verkruimelde hartkeks. Ja, wij zijn zielig.
De route loopt midden door een kiosk met een mooi uitzichtplateau



en zo bereiken we het Rijndal met al zijn wijngaarden en Barr. We zijn ongekend vroeg in het centrum, en voor we op zoek gaan naar de gîte, doen we het VVV aan. De dame is zeer resoluut. De gîte bestaat al drie jaar niet meer. Ze heeft nog wel een goedkoop adresje. Ze belt de eigenaresse en het is al geregeld. Enigszins overrompeld horen we even later dat Barr drie campings heeft. Als we dat eerder hadden geweten. Gewoon niet de goede vraag gesteld. We doen inkopen bij de bakker en de Marokkaanse supermarkt en banjeren met rugzak nog twee uur door het pittoreske maar ook toeristische Barr. Er zijn veel bloemen en veel gekleurde vakwerkhuisjes. “Te”, vindt Leendert.

Halfzes lopen we richting B&B. Het ligt een flink eind buiten de plaats tussen de wijngaarden. Niemand thuis. Op een muurtje gezeten eten we de zojuist gekochte druiven tot ik wat hoor. Ik bel aan en een vlotte slanke jonge vrouw doet de deur open. Ze verontschuldigt zich, want ze moet eerst de katten wegwerken. Even later laat ze ons de slaap- en badkamer zien. We zijn tevreden. Eerst maar eens lekker douchen. Als we aanstalten maken om in de stad te gaan eten, biedt Martine ons een lift aan, want zij gaat toch naar de sportschool. Ze heeft weinig eettips, maar belanden toch in het door haar genoemd Italiaans restaurant. Barr is ’s avonds een uitgestorven stad. Zeker buiten het seizoen. Op de terugweg naar huis, lopen we even langs de verlaten camping in de achtertuin van de kerk (“Hier hadden we best kunnen staan.”), maar ons B&B is beter voor Leenderts rug. De boxspring zakt lekker door en Leendert wil persé mij met een gedeelte van de vele knuffels op de foto hebben.



Woensdag 15 oktober 2003, Barr -  Châtenois


In de huiskamer, jaren-zeventig-stijl, met veel persoonlijke tierelantijntjes genieten we van een lekker ontbijt met stokbrood, jam, kaas en een puddinkje. We mogen vroeg ontbijten, vanaf kwart over zeven, zodat Martine om acht uur op haar werk kan zijn. Ze is secretaresse bij een ‘Gerberei’, wat dus een leerlooierij blijkt te zijn. Ze is een drukke tante met een tomeloze energie. We hebben amper afscheid genomen of de ramen van onze slaapkamer staan wagenwijd open om te luchten. Ik kijk nog even om naar het bordje op de deur: “Mir rede alcassich”. Ze is een rasechte inboorling.

Het is koud. De lucht is helderblauw. De zon komt net onder de wijnranken op. Prachtig.



Even later vind ik een homp verpakt vlees op de weg. Maar ja, wat moeten twee wandelende vegetariërs met één kilo vlees en helaas zijn de vele wijngaarden langs onze weg naar Andlau leeg geplukt.


Leendert vindt het pittoreske dorp Andlau met weer veel vakwerkhuisjes mooier en authentieker dan Barr. Het is inderdaad wat stemmiger. We bewonderen het beeldhouwwerk van de kerk met Adam en Eva


en een houten watermolen boven de rivier.


Met een perfect hellingspercentage, maar met een koude wind in mijn nek, bereiken we Gruckert. Daar drinken we koffie bij het mooi gelegen zonovergoten Nivonhuis.


De meegenomen quiche is niet te versmaden. Ik inspecteer het huis, dat alleen in het weekend open is.

Eigenlijk wilden we niet weg, maar er staat een uitkijktoren van de ‘Club Vosgien Barr’ op ons te wachten. De wind is koud. We zwaaien vanaf de Ungersberg


en genieten van het uitzicht richting Rijndal


en gaan snel verder omlaag. We scheuren door de bochten van het bos tot aan het asfalt. We raken de route even kwijt, maar via de kaart komen we toch weer op het rechte pad. Er zijn weinig horizontale lunchplekjes met zon en uit de wind, zodat we besluiten op het pad te gaan zitten met de tent drogend op de struiken. We maken het tentdoek provisorisch vast, zodat het niet wegwaait. Als we de ruïne van kasteel Bernstein bereikt hebben is het al vrij laat. De tijden met het boekje verschillen steeds en qua stijgen hebben we meer tijd nodig. Leendert gaat nu alleen de Donjon op, terwijl ik op de rugzakken pas. De muren van de Donjon zijn wel twee meter dik. Geen wonder dat de toren er nog staat. Verder resteert er slechts wat muren en een gebouw uit een veel latere eeuw. 





Door een eikenbos bereiken we de volgende ruïne Ortenbourg. 



De muren van het dertiende-eeuwse kasteel zijn 17m hoog en de vijfhoekige donjon reikt zelfs tot 37m hoogte.



Ramstein is niet benaderbaar vanwege instortingsgevaar en dus bekijken we het op afstand. Helaas is het laatste stuk puur asfalt langs een drukke autoweg, maar als het goed is komen we in Châtenois bij een gîte. Nog net voor halfzeven stormen we de Coöp in om wat bij elkaar te graaien voor een pastamaaltijd ook al is dat zeer gevaarlijk met een rugzak.

We hebben het adres van de gîte bij de hand en naderen het gebouw hoopvol. Zou het deze keer lukken? We zien mensen én twee bussen. Toch geen groep schoolkinderen? De receptioniste is onverbiddelijk: “De gîte is vol”. We mogen zelfs onze tent niet opzetten. Het enige wat ze te bieden heeft is een ‘gästenzimmer’ een paar straten verder. Iets duurder. De meute Belgische kinderen in achtnemend, accepteren we het bod. Ze belt en even later vertrekken we met adres in de hand naar de ‘chambre d’hôte’. Mevrouw Beyer zwaait ons toe vanuit het raam van de keuken en laat ons binnen. De dame op leeftijd toont ons de slaapkamer, waar de verwarming al open gedraaid is. In de eetkeuken zit haar man in T-shirt en korte broek. In mijn hand houd ik de boodschappen (kaas, courgette en wijn). We vragen of we ergens kunnen koken. Na enige miscommunicatie kunnen we in de onverwarmde riante zomerkeuken terecht. Perfect. Ik haal de etensspullen van boven en sla meteen aan het koken, terwijl Leendert walnoten kraakt. De doppen vliegen door de ruimte. Tussen de kunstbloemen genieten we van het maal en de yoghurtjes. Daarna neem ik een zalige douche; onder het brommende genot van de motor die het water moet wegzuigen. Onder een gobelin van een naakte Diana met hond zinken we in een diepe slaap.

Donderdag 16 oktober, Châtenois - Ribeauvillé

We ontbijten in de huiskamer onder het toeziend oog van ‘Jonathan Deer the Third’ en de in pyjama gezeten Messieur Beyer. “Es komt”, zei hij gisteren, maar doelde hij op het koude weer? Als alle Elzassenaren is hij allervriendelijkst.

We hebben vandaag een korte loopdag van vijf uur, zodat we tijd hebben voor Haut Köningsbourg. We verlaten Châtenois met zijn markante kerktoren


via de wijnvelden. Bij het doorkruisen van de bossen, zien we ineens een vreemde afrastering. We denken eerst dat het de vangrail van een weg is, maar al gauw blijkt het de grens van een dierenpark met apen en roofvogels te zijn. Daar hebben we helaas vandaag geen tijd voor. De route is vandaag niet gemarkeerd met tijden, maar kilometers en is ook regelmatig verlegd, zodat we niet over brede asfaltwegen hoeven te lopen. Rond elf uur zijn we bij kasteel Haut Köningsbourg


Het is aan het begin van de twintigste eeuw voor een prikkie gekocht door Keizer Wilhelm de Tweede. Hij vond het mooi om aan de uiterst westerse grens van zijn Duitse rijk een kasteel te hebben. Hij heeft het aan de staat gegeven om te restaureren en in zeven jaar tijd hebben ze dat prachtig gedaan. Op foto’s is het zien hoe het vroeger was. De ligging van het roze stenen gebouw op een rots is magnifiek. Helaas kunnen we de rugzak nergens achterlaten en lopen we zwaar bepakt door de gangen. De keizer- en wapenzaal zijn rijkelijk versierd.


De kamer van de dame des huizes heeft meubeltjes. De rest is zelden ingericht. Op zolder met vrij uitzicht bewondert Leendert het kanon. Weer aangekomen bij de smederij en de molen, zijn we aan het einde van de tour. Inmiddels ben ik flink afgekoeld en heb bevroren handen. Snel op zoek naar een zonnige, mensenvrije lunchplek.

In de zon warmen we op. Het weer is zonnig en er is geen wind. Via een jong aangelegd bos vol struiken lopen we door het stille Thannenkirch en worden enigszins teleurgesteld door Chateau Ribeaupierre, dat afgesloten is tot de restauratie. We sluipen eromheen, maar kunnen niet in de Donjon. Dit wordt weer goedgemaakt door Chateau Sint Ullrich. In het prachtige strijklicht van de namiddag klimmen we op de Donjon, vanwaar je weer zicht hebt op de ruïne van Chateau de Guirsberg en prachtig beboste hellingen.



Deze vesting op een rots is minder groot dan ‘ons’ kasteel, maar met de als een bruidssleep gedrapeerde rots maakt het een sprookje. Samen met ons maakt ook een professionele fotograaf plaatjes. We lopen verder over het zogenaamde moeilijke pad, waar Leendert met zijn broek achter een braamstruik blijft hangen, maar er toch zonder kleerscheuren van afkomt. We zien rond ons kasteel restanten van oude stadsmuren.


Hier was het immers veilig. Toch vind ik het een vreemde plek, zo tegen de steile hellingen van de berg. Weer een eindje verder draaien we ons om en werpen een blik op Sint Ullrich, dat er nu nog grootser uitziet.


Tegen zes uur lopen we Ribeauvillé binnen. Door de hoofdstraat van het pittoreske, toeristische stadje lopend, vinden we een supermarktje voor de boodschappen. Bij elke draai spreekt Leendert me vermanend toe, omdat ik bijna iets omstoot. We kopen een blikje kastanjes, prei, kaas, yoghurt én wijn. Nu op zoek naar de camping. We passeren een oude poort die de oude stad van de nieuwe stad moet scheiden, maar de nieuwe stad is ook al oud. Ook hier zijn veel vakwerkhuizen. Elke winkel verkoopt souvenirs of ‘Alcassische’ streekproducten. Aan het eind van de straat is de ‘Information’, maar gesloten. We vinden een bordje camping. Er zijn zelfs twee campings: een éénster en één met viersterren. Ik wil naar de éénster en krijg daar achteraf vreselijke spijt van. We dolen rond, vragen bij een kapsalon, die ons de verkeerde kant opstuurt, en belanden uiteindelijk bij de viersterren camping. Tot onze verbazing is het een drukte van jewelste en heersen er strenge (Duitse) regels. Gelukkig hebben wij daar geen last van en de beheerder is allervriendelijkst. Én de prijs (11,40 euro) is redelijk.

Net voor donker zetten we de tent op tussen de vele caravans. De kou valt me nog mee, ook al denkt Leendert daar anders over. Leendert krijgt opdracht de prei schoon te maken en het blik kastanjes te openen. Terwijl ik het koken start, ontfermt Leendert zich over de fles wijn. “Met geen mogelijkheid open te krijgen.” Leendert loopt rood aan, maar dat zie ik in het donker niet. Hij gebruikt al zijn krachten (die aanzienlijk zijn verminderd na een dag lopen) tevergeefs. Teneinde raad wordt de kurk kapot gemaakt en hebben we eindelijk ons bekertje wijn. Na de maaltijd heb ook ik het koud en is het afwassen, tandenpoetsen en slapen!

Vrijdag 17 oktober, Ribeauvillé - Col de Bagnenelles


Tot mijn schrik is het al halfacht; tot mijn blijdschap mogen we in de recreatiezaal ontbijten. Gisteren was hij vol tafels en stoelen én oudjes. Nu is het één grote lege ruimte met in een hoek de opeengestapelde stoelen en tafels. De oudjes zijn weg. Bepakt en bezakt komen we binnen, waar Leendert de brander op de grond plaatst en een kopje thee zet. Ik dek de tafel. We ontbijten lang; het is immers niet koud.

Eindelijk zijn we weg. Eerst lopen we twee kilometer naar het centrum,


waar ik bij de Coöp een avondmaaltijd koop (Men neme aardappelpuree, zuurkool en worst). Door al dat gedoe zijn we pas tegen tien uur op de route en wordt Leenderts vermoeden bevestigd dat de éénsterren camping aan deze kant van de stad ligt. Ik troost me met de gedachte dat deze wellicht dicht was. Even later lopen we langs een gîte, die ook al niet in het boekje stond. Het boekje is vele malen onjuist of onvolledig.

We lopen door een donker en saai bos over een stenige weg. De aarde is omgewoeld door wilde zwijnen. Eindelijk zijn we ‘boven’ bij een zonnige weide, waar we ons verlekkeren aan de appeltaart.


De weg leidt naar de ‘Koeningsstuhl’, 



waar Leendert een stukje ijs laat zien. Toch wel koud hè. Tussen haakjes. Zojuist hebben we nog genoten van twee vluchtende reeën en een schattig eekhoorntje, die net zo nieuwsgierig is als wij. Niet veel later bereiken we de Rocher du Tétras. Omdat er in het boekje point de vue staat, klimt Leendert naar boven, 



maar het uitzicht wordt belemmerd door een woud van bomen. We dalen af naar 800 m, waar Aubure, het hoogst gelegen dorp van de Vogezen ligt, en passeren een bord ‘Travaux forestière, passage interdit’. Wat moeten we daar mee? Teruglopen? Omdat het muisstil is en geen kip te zien is, klimmen we over de omgezaagde boomstammen. Niets aan de hand.

Om twee uur zitten we aan de picknicktafel van de verlaten camping van het verlaten Aubure. Hij ligt ontzettend mooi. Het vervolg van de route kan ons niet boeien. Sparren, bossen en brede wegen. Een extra klimmetje naar de drie stenen is zonder resultaat. Geen steen te vinden. Er is alleen een koude jagende wind. Ondanks twee fleecen heeft Leendert het nog koud. Even later zijn we weer afgedaald en volgen het oude pad. Op de Petit Brezoard is het zelfs zo koud dat Leendert zijn jas aandoet en ik mijn capuchon over mijn hoofd trek. Leendert wijst me op de prachtige berijpte boomstammen en ijskristallen.


Een gerestaureerde kleine hut van de Club Vosgien is helaas weer volledig vernield. Waarom doen mensen dat? De Grand Brezoard (1228m), is eigenlijk niets. Je kunt het amper een top noemen, maar het is er niet onaardig.


Als we geluk hebben zitten we over een half uur in een Nivonhuis. We klauteren over omgehakte bomen met een smeulend vuurtje en passeren een hut van de skiclub. Bij het Nivonhuis aangekomen is de deur dicht, de luiken gesloten en een briefje vermeldt alleen het telefoonnummer voor een reservatie (zou Leendert zeggen). De volgende overnachtingsmogelijkheid is Col de Bagnenelles. Ik heb geen zin om vannacht te kamperen. We komen uit op een grote kruising van autowegen en zien rechts een chalet van de Club Vosgien. Er brandt licht en er staat een auto voor de deur. We versnellen onze pas en even later worden we vriendelijk te woord gestaan door de secretaresse en man van de afdeling Saint-Marie-Aux-Mines. Na wat moeizaam Frans schakelen we over op het Duits, hoewel ze zelf Alcassich spreken. “Jullie hebben geluk. Normaal is er niemand, maar in het kader van de voorbereidingen van een reünie zijn wij hier. Morgen zijn alle bedden bezet en zo meteen gaan we weer weg.” We mogen de keuken gebruiken en maken een heerlijke ‘Choucroûte’ en drinken een sublieme Pinot Noir. Het is heerlijk warm in de sfeervolle hut. En de gastheer en dame staan erop dat wij bij hen aan tafel zitten. De douche is heerlijk, maar Leendert heeft nog steeds kou in zijn botten. Arme jongen. Ondanks deze armetierige dag is het leven goed.

Zaterdag 18 oktober 2003, Col de Bagnenelles - Col de la Schlucht


Door de metalen luiken van de slaapkamer is het zo donker, dat ik niet in de gaten heb dat het al halfnegen is. Snel staan we op, ook al hebben we maar een dag van drie uur gepland. We dalen af door het weiland


en lopen via een landweg naar Le Bonhomie, waar we gelukkig nog brood en gebak kunnen kopen. Daarna krijgen we een flink stuk asfalt, wat zeer ongebruikelijk is voor de GR 5. Hier komen we op voor Leendert bekend terrein. Het voormalige NKBV herfstkamp was in Lapoutrouie, vanwaar hij een barre sneeuwtocht maakte met vijf vrouwen. Wij tellen slechts één man en vrouw, géén wind en wéér zon. Zalig. Volgens de Club Vosgien wordt het pas zondagmiddag slechter weer.

Het meer van Etang Debin is flink gekrompen en in de schaduw van de berg gaan we naar Tête de vaux op 1220 m. Hier is in de Eerste Wereldoorlog flink gevochten en de berg is nog steeds bezaaid met restanten roestig prikkeldraad, ijzeren staven


en bunkers.


We zien ook nog de ingang van een één kilometerlange tunnel.

Het is nu heerlijk warm en tijd voor een goddelijke lunch. Dat wil zeggen, lekker brood en heerlijk warm. Nog een half uur en we zijn bij onze eindbestemming Tinfronce. Leendert is onder de indruk van het kerkhof van Duchesne. Rijen vol kruizen tussen bemoste bomen met daar doorheen stralen zon.


Slenterend achter een jong stel en gepasseerd door jagers zijn we om drie uur bij Tinfronce, maar het is té mooi weer om nu te stoppen. We kunnen beter doorlopen om morgen op tijd op de Hohneck te zijn. Even later lopen we door de meute over een hoogvlakte. Het doet me denken aan de hoge venen. De vlakte is roodgekleurd van de bosbessenstruiken en geelgekleurd van het droge gras.




De herfst komt nu echt op gang. Het pad is sterk geërodeerd door de massa’s mensen die hier normaal lopen, zodat je kunt kiezen uit de verschillende loopgeulen. Leendert maakt foto na foto. (De teller staat inmiddels op 251.) Hadden we maar meer tijd om te genieten.

We gaan op en af, op en af tot het uiteindelijke doel de Hohneck, die aan het eind van een lange rug ligt. De hoge venen met diepe rotsige afgronden



worden afgewisseld met jonge bossen van bemoste kronkelende beukenboompjes. De herfstkleuren komen nu pas echt te voorschijn. Het lopen gaat niet gemakkelijk door de vele stenen op het pad, zodat we geen tempo kunnen maken. We hopen voor de Schlucht nog langs een ‘Ferme Auberge’ te komen, maar deze liggen soms meer dan100 meters lager én van de route. Bovendien staat nergens aangegeven hoe ver het is en of ze open zijn. Dus lopen we door en door en eindigen bij Col de la Schlucht. Bij de laatste afdaling staan we oog in oog met een gems. Het beestje verstopt zich achter een boom en springt dan weg. Maar goed dat wij geen jagers zijn. Door de bomen zien we de zon ondergaan.


De Schlucht ligt bij een kruising van wegen met een aantal hotels, bars en skiverhuurwinkels. Het is laat, buiten het seizoen en het ziet er erg verlaten uit. Alleen hotel Du Chalet is open. We blokkeren de ingang en keuren de kamerprijzen goed. Het mag een keer luxe zijn. Leendert is hier op zijn gedenkwaardige tocht door manshoge sneeuw weggestuurd, omdat ze gingen sluiten. Toen was het een donkere, sombere ruimte. Nu is hij verrast door de vriendelijke aankleding. Alles heeft een fris likje verf gekregen en er hangen nieuwe gordijnen. Alleen de donkerhouten lambrisering is gebleven. De kok staat ons te woord en met achterlating van de schoenen in het berghok, begeven we ons over het koningsblauwe tapijt naar onze residentie. We genieten van een heerlijke douche voor we op onze sloffen naar het restaurant gaan. Dit wordt ons slotdiner. Het wordt een erg Hollandse omelet met frietjes, soep vooraf, kaas en bosbessentaart na. De décafé zetten we zelf in de douche. Met de wijn of het bier in ons hoofd blijven we niet lang wakker.

Zondag 19 oktober, Col de la Schlucht - Lüttenbach


De boxspring was iets te hard voor Leenderts tere botten; voor mij was het prima. De zon schijnt door de ramen naar binnen. Het heeft vannacht gevroren. We staan op en gaan naar het restaurant, nu ontbijtzaal. Alles wat we wensen staat uitgestald: muesli, zwarte pruimen, yoghurt, jus d’orange, croissant, bruin brood, jam, fruit; noem maar op. En typisch: we hebben in de Vogezen geen enkele keer een ei bij het ontbijt gehad (gelukkig). Als wij om negen uur vertrekken gaan de andere dertien gasten aan het ontbijt.

In het noordwesten zien we een brede donkere wolkenband, maar in onze looprichting is er veel lichtblauw en witte schapenwolkjes. Kan de jas al uit? Nog even niet. De lucht is nog koel, maar heerlijk om te wandelen.


Uit verschillende richtingen verschijnen groepjes wandelaars.


Allemaal willen we profiteren van de laatste (?), mooie herfstdag. De mogelijkheden rond de Hohneck zijn ontelbaar. Er loopt een prachtig pad met ladders langs de steile wanden van de berg. Gedeelten zijn afgezet om de zwaar geërodeerde natuur te laten herstellen; anders heb je straks een kale berg. Wij wijken even af van de hoofdroute, zodat Leendert de herfstkleuren en rotsen kan fotograferen.



De top van de Hohneck wordt gemarkeerd door een restaurant/hotel, maar wij kiezen voor een plekje op de zuidwest-helling. Beneden nog in de schaduw zien we Lac du Schiessrothried liggen.



We laten de Petit Hohneck links liggen en hoeven vanaf nu alleen nog maar af te dalen. Zigzag, zigzag. We kijken regelmatig om naar de prachtige herfstkleuren




en verbazen ons over de vele omgewaaide zware bomen.



We passeren het stuwmeer van Schiessrothried,



waar de Hohneck prachtig in spiegelt om bij het pittoreske meer Fishboedle te pauzeren. 



Terwijl de zon al snel verdwijnt achter de bomen en de enige plek in de zon bezet wordt door drie kletsende mensen, nemen wij genoegen met een zon-schaduwplekje onder een boom. We kijken terug op acht dagen zon. Zelfs op onze laatste wandeldag! Het kan niet beter.
We volgen het Wormsadal langs een beek, die we vele malen kruisen.


Het stenige pad maakt dat we weinig om ons heen kunnen kijken. Dan nemen we afscheid van de GR. Snik. Over het asfalt naar Metzeral en dan naar de camping van Lüttenbach-près-Munster. Leendert zoekt nog tevergeefs naar noten. Allemaal geplunderd? Wonen hier ook al Marokkanen? Als troost rapen we appels uit een weiland.

Turend op de 1:100.000 kaart met schaarse zandwegen moeten we rechtstreeks naar Lüttenbach lopen en zien tot onze verbazing een Amis-de-la-nature camping. Eindelijk profijt van ons lidmaatschap. Voor 8 euro (50 ct korting) mogen we een plekje zoeken op het gigantische terrein, ooit het domein van baron Corboutin. Er staat nog een fabriek, fontein en een stukje muur. Een soort Trompe d’ouil. De recreatieruimte annex restaurant is gesloten. Na de verhalen van Cees en Anya had ik een intieme camping verwacht. We gaan dicht bij het toiletgebouw staan, want het is behoorlijk fris. De zon is inmiddels veranderd in een waterig schijnsel. We zetten de tent zo neer dat morgenvroeg de zon in de tent zal schijnen. Jaloers kijk ik uit op de verlichte campers en de Kip Compact caravan van een Limburgs stel uit Posterholt. Die zitten lekker warm. Na een soepje en couscous is het donker. Binnen tien minuten zijn we versteend. We maken snel een wandeling naar het dorp; op zoek naar het spookhotel van Anya. Aan het eind van het dorp zijn we nog steeds koud, maar vinden Le Chalet. Nu moeten we snel terug, want Leendert moet ineens nodig. In de afwasruimte warmen we op en wassen af. Snel de tent in. Ik wapen me tegen de kou met sokken en muts, maar nu valt de kou me alleszins mee. Wij zijn immers elkaars kacheltje.

Maandag 20 oktober 2003, Lüttenbach -Gouda


Midden in de nacht word ik wakker. Het regent. Ik draai me om. ’s Morgens regent het nog steeds. Onze vakantie heeft toch een dag te lang geduurd. Als het licht genoeg is staan we op.  Ons gisteren bedachte plan de campagne wordt uitgevoerd. De tent afbreken, inpakken, lopen naar Munster, ontbijten op het station en treinen naar Gouda.


In regenpak verlaten we de camping. In een half uur zijn we doorweekt en op het station van Munster.


We zijn te vroeg en nemen de eerst beste trein in de goede richting. En zo gaan we de hele dag, stukje bij beetje naar huis. Een stokbroodje in Straatsburg. Wachten. Arlon. Wachten. Koffie in Luxemburg. Wachten. Inclusief alle wachttijden zijn we in dertien uur thuis. Helaas gaat de internationale trein niet naar Rotterdam en moeten we ook nog in Roosendaal overstappen. We zijn weer in Nederland!