dinsdag 30 november 2004

04-10-31-MNp Manaslu "the hard way"

Manaslu


Zondag 31 oktober 2004, Gouda

Deze vliegreis wil ik snel vergeten.


Mijn neus is snip verkouden en mijn oren piepen. In de wachthal van Doha ga ik van pure ellende op de grond liggen. Dat is beter dan in een stoel hangen, waar mijn knikkebollend hoofd me steeds wakker knikt. Ook bij Amar, de thuishaven van Himalaya Trekking (HT), voel ik me als een vaatdoek. Ik wil zelfs geen kopje welkomstthee. Ietje stuurt me naar bed. Ik sta even op om te eten, maar het smaakt me niet. Ook Leendert vindt de curry niet lekker (teveel botjes), maar hij heeft ook geen hoge pet op van Amars kookkunst.

Maandag 1 november 2004, Kathmandu 1283 - 1406 m

9 slaapuren later voel ik aanzienlijk beter; alleen mijn oren zitten nog dicht. We krijgen een uitgebreid ontbijt met yoghurt, muesli, gebakken ei, toast, jam, vruchtensap en sloten thee of koffie.

Amars hotel ligt in de buitenwijk Kalimanta, een half uur lopen van het centrum. In de buurt zijn geen toeristen, toeristenwinkels of bezienswaardigheden. Met een groepje van zeven wandelen we naar het centrum, maar we eerst bij een apotheek onze kuurtjes kopen voor 400 roepies. Ongeveer 4 euro. De apotheker graait in wat dozen en komt met de gewenste pilletjes. We controleren de houdbaarheidsdatum. We worden omringd door toeterende auto’s en motoren. Ook hier stijgt de welvaart. Er ontstaat een nieuwe middenklasse. Op weg van het vliegveld naar Amar waren we al verbaasd over de vele winkels met luxe sanitair, Tv's en audioapparatuur. Op Durbar square betalen we netjes onze toeristenbelasting. Hét plein van Kathmandu is omringd door Hindoeïstische tempels



en het Koninklijk paleis. Her en der zijn ze bezig met restauratie werkzaamheden. De steigers zijn van bamboe.


Zo te zien is hier geen Arbowet. Het wordt in Nederland ook wel erg extreem. We klimmen de trappen omhoog. De tempels zijn niet toegankelijk, maar als ik door de het getraliede venster in de deur kijk, zie ik een offerblok met Afrikaantjes. Én een rat. Helaas blijkt de foto mislukt.

We worden veelvuldig aangeklampt, maar we weigeren lachend. Wij hebben geen tijgerbalsem nodig. Ik ontkom er toch niet aan dat een geestelijke mijn geluk en een tika (gele stip op het voorhoofd) geeft, om me vervolgens 100 roepies af te troggelen. Geluk kun je niet weigeren. Dan leidt Roelof ons naar een oase in de stad; een soort hofje. Het is een prachtige kleine boeddhistische stupa


met aanpalend een zojuist gerestaureerd klooster. Van boven de bol, kijken de ogen van Boeddha, omringd met kleurrijke gebedsvlaggetjes, ons aan. Ik word er vrolijk van. In een Tibetaans theehuis drinken we thee voor 5 roepies! Na enige slenteruren in Thamel, dé toeristenwijk van Kathmandu, waar men namaakspullen van North Face voor spotprijzen koopt, en waar ik twee tweedehands boeken koop, neemt ons groepje twee taxi’s naar Boddnath. De taxichauffeur smeekt ons, met hem terug te rijden. Wij beloven niks.

En dan staan we voor een van de grootste boeddhistische tempels ter wereld. Weer die glimlachende ogen.


Een grote meute loopt al biddend om de tempel. Een klein aantal draait aan de gebedsmolen. Conform de etiquette lopen wij ook linksom de tempel. Aan de zijkant wordt een offerplaats in gereedheid gebracht. Een grote berg rijst, met verpakte koekjes en fruit. Hier zullen de dieren van smullen. Samen met Leendert bestijg ik de tempel. Je wordt geacht geen leer te dragen. Gelukkig zijn mijn sandalen van rubber. De tempel bestaat uit verschillende witgekalkte vierkanten etages, tot aan de halve bol, die je niet mag betreden. De witte bol (het lijf van boeddha) is saffraangeel gestreept, een kleur die we meer zullen zien. De trap wordt geflankeerd door twee figuren op een olifant.


We hebben een prachtig uitzicht op de witte bergen.


Dat is bijzonder, omdat de stad meestal in smog gehuld is. Dit wijst erop dat de vervuiling teruggedrongen is. Misschien wel door de intrede van de Suzuki Alto taxi’s.

Het wordt rap donker en we zoeken een restaurant, waar we nog één keer Westers kunnen eten met pizza of pasta. Ik drink een rood wijntje. We hebben uitzicht op de tempel.


Terug naar huis, nemen we tot mijn verbazing een andere taxi. Dat vind ik niet aardig. Terug op onze hotelkamer schiften we de spullen. Wat laten we achter? Wat moet mee? Daarna schrijven we de eerste 10 kaarten, zodat die hopelijk eerder aankomen in Nederland dan wij.

Dinsdag 2 november 2004, Kathmandu

Met moeite doe ik het slot op de plunjebaal. Nemen we teveel mee? Toch zie dat de andere per persoon een flinke plunjebaal hebben en wij samen één. Ik heb voor de zekerheid een tweedehands donsjack gehuurd (á 1 euro per dag), want het schijnt dit jaar kouder te zijn dan andere jaren. Ik zal er geen spijt van krijgen. Ik lever mijn ansichtkaarten in bij de receptie, die voor de prijs van 22 roepies zullen worden gepost. Acht uur zijn we startklaar. Het gezelschap vertrekt naar de twee bussen, die ons naar Gorkha brengen. We wachten bíjna tevergeefs op Palsang, onze tweede gids. We rijden net weg, als een taxi hem bij ons aflevert. Gelukkig.

Ik zal nu eerst het reisgezelschap voorstellen.
  • Ietje en Rutger, twee veertigers uit Heiloo. Hij is voormalig verkoper van buitensportspullen, zij werkt op de inkoopafdeling van rubbermaterialen (afdichtringen en zo).
  • Peggy en Michel, twee dertigers uit Klundert, komend uit de laboratoriumwereld. Maken elk jaar een verre reis met HT (Kamsjatka, Patagonië)
  • Jasper, geoloog/ projectleider uit Utrecht. Maakt voor zijn werk ook regelmatig verre reizen naar onbekende gebieden.
  • René, kwaliteitsdeskundige bij Naturis (biologische produkten), na een langdurige relatie, net weer single. Geïnteresseerd in boeddhisme.
  • Roelof, verzekeraar voor boeren uit De Bilt. Fervent aanhanger van het boeddhisme.
  • Helma en Omar, zij is onze reisleidster; hij haar vriend en berggids in Marokko.

Het Nepalese gezelschap bestaat uit:
  • Drie gidsen met Lal als de hoofdgids, Palsang en Vishnoe.
  • De keukenstaf met hoofdkok Jied, een hulpkok en 4 man personeel
  • Ongeveer 30 dragers.

We rijden over de enige verbindingsroute van de Kathmandu vallei naar India. Al toeterend banen de chauffeurs zich een weg. De tegemoetkomende vrachtwagens zijn kleurrijk en rijkelijk versierd met gestanst metaal. Het lijken wel speelgoedautootjes. Om de zoveel kilometer passeren we een controlepost met soldaten. Het hulpje van de buschauffeur springt uit de rijdende bus, toont een bewijsje, springt er weer in en wij rijden verder.


We lunchen in een van de vele wegrestaurants van Mangling, vaste stopplaats voor velen. Hoewel iedereen met de handen eet, krijgen wij toch een lepel om hét nationale gerecht van Nepal, dahl-baat, naar binnen te werken. Het smaakt goed.

Halfdrie zijn we in Gorkha, waar we op de speelplaats van een school kamperen. Meteen worden we omringd door de in witblauw uniform geklede schoolkinderen.


Nieuwsgierig en uitgelaten kijken ze toe hoe wij onze tenten opzetten. Er is een keukentent, eettent en dragerstent mee. Het zijn zware, witte katoenen “De Waard” tenten. De twee persoonstenten zijn ruime Vaudé tenten; de eenpersoonstenten zijn van Perry sport. Iets minder hoog, maar ook ruim genoeg voor één persoon. Verder hebben de gidsen één blauwe tweepersoonstent en is er een W.C. tent. Onmisbaar daar we midden in de stad staan. Alleen hadden ze het gat veel groter moeten maken.

Na de pauze krijgen de onderwijzers de kinderen met moeite naar binnen. Wij vertrekken naar het oudste paleis van Nepal. Na een wandeling van een halfuur over vele trappen, ligt het onzichtbare paleis hoog boven de stad. Het paleis wordt bewaakt door enkele soldaten, maar is verder verlaten. Onze leren schoenen moeten uit en we mogen geen foto’s maken. Het paleis wordt gebruikt voor offerdiensten. Er is prachtig houtsnijwerk. Vanaf het paleis hebben we een indrukwekkend zicht op de wit besneeuwde toppen. Daar mogen we wel foto’s van maken.


Weer beneden in het kamp, drinken we thee met popcorn in de eettent, terwijl kinderen naar binnen loeren. Als het donker is, wordt er een gaslamp aangestoken. We zitten allemaal op luxe klapkrukjes en hebben klaptafeltjes waarover een mooi gebloemd stofje gespannen is. Heel gezellig. Na het eten vertelt hoofdgids Lal over de tocht van morgen en als we om acht uur helemaal verzadigd met thee, koffie en choco naar onze eigen tent gaan, starten de dragers hun feestje met muziek en zang. Wij sukkelen in slaap. Mijn neus zit nog potdicht en Leendert is ook al niet top. Midden in de nacht worden we wakker van blaffende honden. Dat gaat een tijdje door.

Woensdag 3 november, Gorkha 1070 m

We worden om zes uur gewekt met bedtea en washing water. Na de gebruikelijk gang naar de W.C. tent, pakken we onze spullen in de roodblauwe plunjebaal. Ik ben mijn waterfles kwijt. Zit ie onderin? De tent wordt nat ingepakt en tijdens de lunch in het gierstveld te drogen gelegd. We ontbijten in de open lucht. Toast met ei, worst, kaas en allerlei zoet Hollands beleg. Terwijl we ontbijten, kijken we naar de legertraining van een groep meisjes en jongens. (Ze moeten nog veel leren.) We besmeren de chapati’s en nemen die mee als lunch. Leendert neemt er elke dag maar twee mee, wat hij vindt ze smakeloos en krijgt ze met moeite weggekauwd en hij krijgt toch genoeg snacks. René voelt zich niet lekker, hij heeft overgegeven en houdt het voorlopig op thee.

We verlaten de stad al trappen lopend. Overal zijn nog huisjes en winkeltjes.


Buiten het dorp zijn de terrassen vol rijst of gierst.




Ze doen Indonesisch aan. Alles is groen. In de verte zijn de besneeuwde toppen. Om de paar honderd meter staan huisjes. Eindelijk het Nepal-gevoel. Herhaaldelijk passeren we de dragers, die even pauzeren of hun last opnieuw verdelen, want de eerste dag zit nog niet alles zo lekker. Vervolgens passeren de dragers ons weer, want zij lopen veel sneller. Jong en oud; beginnend en gevorderd, ze lopen allemaal mee. De meeste komen uit de buurt van Kathmandu; uit het dorp waar ook de gidsen vandaan komen. Ze zijn blij met deze baan, want er is weinig werk en dit betaalt goed. Voor de eerste dagen zijn nog een paar extra dragers ingevoerd. Met name voor hun eigen voedsel: balen vol rijst.

Tot mijn schrik verlies ik mijn zonnebril. Plots heb ik alleen nog een koordje met twee brillepootjes om mijn nek hangen. Niemand die achter mij liep heeft ze gevonden. Gelukkig kan ik voorlopig de bril van Michel lenen. Hoe het straks in de sneeuw moet weet ik niet. Ik denk niet dat ik hier ergens een zonnebril kan kopen. Geen enkele Nepalees heeft er een. Onder een grote boom nemen we een lange lunchpauze. Een Honig soepje, thee en chapati’s. De dragers eten dahl-baat. Dat is tevens hun ontbijt. Ze leven op twee keer een ½ kg rijst per dag. De meesten eten met hun handen: de hete rijst mengend met de linzensaus en dan snel naar de mond brengen. De berg rijst is in een vloek en een zucht op. Ik kijk naar een drager wiens fles met ketchup kapot is gegaan. De rode smurrie zit op zijn jas en gasfles. Als hij maar geen straf krijgt.

We zien en vlinder met een lange staart


en dalen af naar de rivier over een glibberig en kleiïg pad. Aan de ander kant eten we mandarijntjes bij een hoerig uitziende vrouw. Ze maakt grapjes met de dragers. Nu is het nog maar een klein stukje door de rijstvelden, waar de vrouwen aan het oogsten zijn. Een rijtje mannen zit erbij en kijken ernaar. We eindigen in Kutilang, waar de keukentent al bijna staat. We kiezen een plekje op de geoogste rijstvelden tussen de harde rijststoppels. Er zijn verschillende etages. Wij staan op de bovenste.


Leendert kruipt in de tent. Hij is flink verkouden. Ik heb hem natuurlijk aangestoken. Ik ga met de anderen naar de rivier voor een koel bad. Ik blijf nog lang op de stenen zitten tot de zon achter de berg verdwijnt. Ik kijk hoe men aan de overkant een bus over een opengebroken weg probeert te krijgen. Als na veel vijven en zessen het gat gedicht is; rolt de bus hevig brommend verder.

Aan tafel luisteren naar meesterverteller Leendert en de mij bekende spannende verhalen, zoals de Daulagiri. Roelof denkt dat Leendert het ‘slechte’ aantrekt.

Donderdag 4 november, Kutilang 570 m,

De dragers willen snel op pad en hebben de eettent afgebroken, zodat wij weer lekker buiten kunnen eten. De tafel en stoeltjes zijn nog niet ingepakt. Ik ben alweer wat kwijt. Na mijn zonnebril is mijn zonnehoedje aan de beurt. Later, na een reconstructie bedenk ik dat hem heb laten liggen op het keienstrandje aan de rivier.

In colonne volgen we urenlang de rivier. “Give me your pen”, klinkt het gebiedend. Maar wij hebben geen pen. Het is ook beter ze aan een onderwijzer te geven. Ik lach en groet ze, de handen gevouwen en beleefd knikkend met Namasté. We komen door een gebied waar verspreid grote zwarte, vulkanische rotsblokken liggen


en volgen een vlak pad door de rijstvelden.


Als ik klepperende slippers achter me hoor, ga ik opzij en laat de drager passeren. Ik erger me aan de weggegooide zakjes “Noodle snack”. Op een schiereiland in de rivier lunchen we. Leendert gaat er eens goed voor liggen.



Daarna begint de ‘grote’ klim. We passeren een brug behangen met was,


mensen gehurkd aan het werk in de rijstvelden


of lopend achter de ossenploeg.


Een molenaar krijgt al onze aandacht. Op een platte molensteen wordt met waterkracht maïs gemalen.


We eindigen in Milim, waar we weer op een rijstveld langs de rivier kamp maken. We kijken uit op een lange hangbrug,


vanwaar de kinderen op ons neerkijken. Op het kamp en terwijl we ons wassen aan de rivier hebben we bekijks. Leendert kruipt direct in bed, maar de tent staat ongelukkig. De vloer is vol bobbels van de onderliggende stenen; dus moet eerst het bed omgedraaid worden. Ik verwen hem met een kopje thee op bed.

Terwijl wij aan onze thee lurken, komt een jongen uit het dorp bij ons zitten. Peggy vraagt in het Nepalees hoe het met hem gaat, maar hij blijft zwijgzaam. Uiteindelijk komt Lal en vertaalt zijn wensen. Hij vraagt geld voor een klooster, waarna Roelof als Boeddha belangstellende een duit in het zakje doet. Hij krijgt een reçu. Dit feit heeft de dames uit het dorp wakker gemaakt, waarna ze ’s avonds spontaan bij ons komen zingen en dansen. Uit beleefdheid stappen we uit de tent en kijken naar het amateuristisch schouwspel. We discussiëren over het bedrag dat we moeten geven. Omdat een drager een hele dag moet sjouwen voor 150 roepies, geven we 85 roepies. Wij hebben er immers niet om gevraagd. Als wij al lang in bed liggen is er ruzie. De dames zijn beledigd en maken stennis bij de gidsen. Om de zaak te sussen krijgen ze 300 roepies uit de stroppenpot.
<praatje Peggy>

Vrijdag 5 november, Milim 870m

Nadat hij een paracetamol heeft genomen voelt Leendert voelt zich vandaag wát beter. Hij zal niet snel juichen. Vandaag moet er echt geklommen worden. Wel 1000m, zodat het al gauw te warm is en het vestje uitkan. Ik geniet van de vier ossen, die het graan dorsen: vier op een rij rond een paal. Zo ging het honderd (of vijftig) jaar geleden in Nederland ook. (Denk ik.) De fauna is nog niet overweldigend, maar ik ben verrukt over een rood-geel-blauwe vlinder. Mondriaan zou haar gemaakt kunnen hebben. Ik hoop dat de foto van Peggy gelukt is.

Op het stuk omhoog door het bos zijn veel trappen. Lal laat ons alle afstekers nemen. Na de lunch zijn er nog steeds trappen, maar nu netjes zigzaggend en minder steil.


Lal en Roelof bepalen het tempo. Net voor Barpak stoppen we onder een afdakje, waar een man bezig is lange halmen gras te snijden en wij een appeltje eten.


Binnen een kwartier lopen we het stadje binnen, op zoek naar de schoolweide. De tenten zijn snel opgezet


en de jeugd verzamelt zich. Gelukkig zijn ze niet zo opdringerig als de Gorkha jeugd. Alleen als ik mezelf en mijn onderbroeken bij de kraan ga wassen, worden een paar meiden zo vervelend, dat ik naar de beek vlucht.

Na lang aandringen weet ik Leendert mee te krijgen op mijn zoektocht naar een hoedje. Ik heb vandaag al her en der rond gekeken, maar het zijn meestal petjes en ik wil persé een hoedje. Ook hier is de tocht tevergeefs. We lopen al snel de stad uit. Dan maar Palsang vragen. Die gids lijkt me wel aardig. Hij loopt direct met ons mee. De eerste winkel achter het muurtje van onze schoolweide verkoopt nee, maar in een kledingwinkeltje halen ze ergens diep uit een zak precies het hoedje dat ik nodig heb: groen met een rand.

Ik heb weer rust en zoek een plekje in de zon, waar meteen twee jongens bij me komen zitten. Ze zijn 18 en 20 jaar en zitten in de negende klas. Ze vertellen over Barpak (3000 inwoners, waarvan 1000 kinderen) en ik laat ze de stafkaart zien. Het is best leuk met ze te praten; maar ik merk dat ik bang ben, dat ze wat van me willen.

Het avondeten voltrekt zich als een ritueel. Rond zes uur roept Helma “Soepie”, waarna we ons naar de eettent begeven. We passen precies met z’n elven in de tent. De rij tafels staat aan één kant van de paal, zodat je moet zorgen dat je een krukje aan de andere kant staat. Anders zit je met je rug tegen het doek. Ook aan de kopse kant is het krap. We beginnen met soep, die door Helma wordt opgeschept. Daarna volgen de salade en de grote pannen met aardappelen, rijst of pasta. Als je vooraan bij de deuropening zit help je mee met opscheppen. De een doet de groenten;


de ander de friet, enz. enz. Voor de liefhebbers is er altijd een tweede ronde. De hoeveelheid rijst is altijd een factor drie teveel. Dan wordt er door de keukenploeg aan de rits gemorreld. De vuile borden en pannen worden ingeleverd en de schaal met toetjes verschijnt. We zijn nog niet klaar of daar komen de ketels met kokend water, thee en melk. Nog een laatste mok chocomel, koffie of thee. En zo herhaalt dit patroon zich elke avond. Nu al mis ik de spanning van ‘welk eten maak ik klaar?’, “waar kunnen we inkopen doen?”, “waar slapen we?”. Alles is geregeld; alles wordt voor je gedaan. Een luxe.

Zaterdag 6 november, Barpak 1930 m

Er is enige consternatie rond de keukentent. Twee vrouwelijke maoïsten komen de revolutionaire belasting innen. Omdat het leger net de stad bezocht heeft, dachten we gisteren dat we er ongeschonden af zouden komen. Maar helaas. Er moet onderhandeld worden en Helma wordt erbij geroepen. Met wat sjoemelen over het aantal dagen, moeten we 14300 roepies betalen. Omgerekend is dat 100 roepies oftewel 1 euro per dag per persoon. Nu maar hopen dat we geen andere groep tegenkomen. In principe hebben we een reçu, maar ze kunnen zo weer geld eisen. Hiervoor is geen wet.

Het vertrek levert een mooi plaatje op van de dragerskaravaan.
Bij een afgebroken muurtje hebben de dragers voor een lunchplekje in de brandende zon gezorgd. Ik zit liever in de schaduw. We hebben een prachtig uitzicht op de witte toppen. Verderop hoor ik muziek. De dragers zitten bij de beek, waar ons theewater wordt getapt. Leendert


wil zijn geld terug, omdat HT orchideeën heeft beloofd en Lal vertelt dat die nu niet bloeien. De bloemen vallen me sowieso tegen. We zijn toch te laat in het seizoen. “De vorige keer (in oktober) bloeide er meer”, zegt Leendert. We lopen nu door een oerbos met watervallen, varens en baardmossen. Het is nu flink zweten en klimmen naar 2325 m. Ik moet nog steeds flink snotteren. Met name bij inspanning, maar dat heb ik altijd. Jasper had het over inspanningshoofdpijn. Nou dan heb ik inspanningsverkoudheid.

Ineens is daar het boskamp. Op een hellend vlak kunnen we met krap zes tenten staan.


De andere tenten staan op een andere plek. De dragers maken een keurig recht terras voor de eet- en slaaptent. In de bossen wordt hout gesprokkeld en natuurlijk wordt er ook dood hout afgebroken. Ik ga met mijn washandje en handdoek naar de beek, waar Helma en Omar zich ook aan het wassen zijn. Met een blaadje heeft Omar een tuitje gemaakt,


zodat je een fatsoenlijke waterstraal krijgt. Slim! Ik leen een emmertje van Helma en was mijn haar. Nu is het nog niet te koud.

Inmiddels verzamelen zich wolken rond de top. Het dal vult zich met nevels. Langzaam kleurt de hemel rood.

In de eettent houden we ons bezig met meeuwensoep, een liegende en eerlijke broer en de blindengeleide hond. Met raadseltjes dus. Leendert gaat met verrekijker uit op onderzoek, nadat hij in de verte een fel rood vlekje op een tak heeft gezien, maar het is verdwenen. De volgende dag wordt het mysterie waarschijnlijk opgelost. Het zou een vogeltje kunnen zijn.

’s Avonds smullen we van appeltaart. Zo langzamerhand zullen we toch meer en meer overgaan tot droogvoer, want we komen steeds hoger. Als na het eten Lal zijn praatje houdt, en ons verbaast met zijn uitspraak “Helaas, pindakaas”, kruipen de dragers achter onze ruggen de tent in. Het wordt buiten snel koud. We wensen hen “Soetnoes” en gaan naar bed. Leendert en ik slapen nog wel samen in één zomerslaapzak, want we houden elkaar goed warm. Als we naar onze tent lopen is het doodstil én de hemel vol sterren.

Zondag 7 november, Boskamp 2325m

Wakker worden met uitzicht op de Boudha Himal. Wat wil je nog meer? Het ultieme vakantiegeluk.

Vanochtend is het kamp in tweeën verdeeld met papliefhebbers en paphaters. Leendert en ik horen bij de eerste groep. Het smaakt heerlijk met honing of stroop. Voor we vertrekken staan we in de rij voor het toilet. Ik duik de struiken in. Dan vertrekken we.

Via de plek waar we ons gisteren gewassen hebben, lopen we eindeloos door het bos. Eerst is het lekker koel, maar al snel kan het fleece uit, want het is vooral stijgen. Leendert stopt voor lila primulaatjes, maar het toestel wil niet scherp stellen. Als wij een half uur verder op hem wachten, blijkt hij 25 meter terug dríe lila/roze orchideeën ontdekt te hebben.


De hele groep is er nietsvermoedend aan voorbij gelopen. Met een clubje gaan we terug om ze te bewonderen. Dus, helaas geen geld terug van HT.

We rusten nog even. Aan de overkant van het dal, bij wat zomerhuisjes zien we alweer de dragers lopen. Met andere woorden flink afdalen en flink stijgen. Deze keer over een grashelling onder het genot van wilde frambozen of, volgens Leendert, familie van de goldberry.

Op de lunchplek, een grote zomerweide met verlaten kralen, proberen de mannen de route in te tekenen, maar de 1:100.000 kaart is weinig nauwkeurig. Bovendien heeft de kaart van Roelof weer andere hoogten voor dezelfde pas of kampeerplaats dan de HT kaart. Tegen de regels van HT wordt er op hout gekookt, tot groot ongenoegen van Leendert. Er staat een grote pan met rijst op. Voor de dragers. In een kleine snelkookpan wordt een pittige saus van pepertjes gekookt.
We struinen door bamboebosjes en varens. De grond is bezaaid met bruine herfstbladeren. Dan worden we létterlijk het bos ingestuurd.


De gids raakt het pad kwijt. Visnoe houdt wijselijk zijn mond. Hij is niet de hoofdgids. Ook de keukenstaf is het spoor bijster. Er wordt geschreeuwd. Dan zien we in de verte, hoog boven ons, dragers zitten. Ze wijzen naar beneden. We dalen af en komen op het pad, waarna we weer kunnen stijgen. Langzaam, langzaam. En dan zijn we alweer voor drieën op de plaats van bestemming. Wederom op een soort zomerweide met enkele stallen, die alleen zomers gebruikt worden. Het is een ruime plek, waar Leendert en ik ons afzonderen van de rest. Roelof wordt meteen omringd door Nepali, die een sjekkie met hem roken en zijn horloge met hoogtemeter bewonderen.


Er hangen dikke wolken voor de zon en dan is het frisjes op 3100 meter. Vandaag neem ik geen douche of wasbeurt in de beek, maar spoel mijn voeten af met flessenwater. Vanwege de kou, zitten we in de voortent. Leendert en ik spelen voor het eerst deze vakantie een potje scrabble. En ík win op zes punten. Aan het diner verschijnen de mutsen en donsjassen, maar na het eerste kopje soep gaan de ritsen alweer open.

Maandag 8 november, zomerweide 3100 m

IJs op de tent.


Binnen is het heerlijk warm, maar ik moet er toch uit om te plassen. In de tent wast Leendert zich, zoals hij elke morgen keurig doet. De ene dag het bovenlijf; de andere dag het onderlijf. Ik vind een plens water in mijn gezicht voldoende. Vandaag gaan we naar ons hoogtekamp op 4000 m. Ik begin met veel hijgen, lopende in de achterhoede met Roelof en Visnoe, die gezagstrouw altijd achter de laatste loopt. Het zijn kleine klimmetjes door bamboe en kale bomen.

Net voor de lunch steken we de Dorondi Khola (=rivier) over.


Ik vlucht de schaduw in, maar de zon achterhaalt me steeds. Op de lunchplek




zien we aan een boom een wegwijzer,


maar van een pad of spoor is niets te zien. Vanaf nu stijgen we langs de rivier door prachtig gekleurde grijze, groene en oranje/ roestbruine bosschages.


Ik loop vandaag voor het eerst met stokken. Elke stap kost me moeite en ik ga heel langzaam. De hoogte gaat tellen. En het wordt fris. De wolken uit het dal groeien snel. Nog voor we op het kampement aankomen, zitten we in de mist, dat ook nog tot gevolg heeft, dat een aantal dragers verdwalen. Inclusief tent. We wachten in de kou. Ik heb handschoenen aan, maar toch zijn mijn vingers ijskoud. Ik besluit dan de plunjebaal, die wel is aangekomen, open te maken en de donsjack aan te trekken. (Voor het eerst.) Dat helpt. Mijn handen doen nu pijn van het tintelen. Dan is daar de tent. De beste staplekken zijn reeds bezet, maar we vinden toch een redelijk plekje (tussen de toiletpapiertjes en andere rotzooi).


 Hoe vaak zou hier een kamp zijn, want dit is nog steeds niet de normaalroute. Veel zal het niet zijn. Toch ligt er rommel. Na het bakje thee kruip ik weer verkleumd met donsjack en al in de slaapzak. Nog heb ik rillingen. Gelukkig is dat over na de pittige soep en Hollandse boerenkoolmaaltijd. Leendert en ik zijn nu voor het eerst gescheiden: Leendert kruipt nu met een kruik in zijn mummie en ik zonder in de zomerslaapzak. De mist is weg; de nacht weer vol sterren.

Dinsdag 9 november, hoogtekamp 4000m

Leendert vraagt om een paracetamol (hoofdpijn). We slapen uit tot zeven uur, want het is acclimatisatiedag. Aan ons watervat is te zien dat het goed gevroren heeft.


Maar spoedig breekt de zon door en wordt het aangenamer.


We blijven hier nog een nacht staan. Doel vandaag is het Pokhari meer. Niemand kent de exacte route en er ligt aardig wat sneeuw. Roelof gaat niet mee en Leendert en Ietje keren bij de eerste vervelende sneeuwhelling om. Leendert ziet niets door zijn beslagen skibril. Het is lastig lopen door de rotsen die gevuld zijn met sneeuw, maar stap voor stap gaan we verder. 



Wij zien een mooie route, maar volgens de gidsen loopt het pad elders, zodat we aanklungelen tot we bij een steile afgrond vol sneeuw staan. We stoppen, tot hier en niet verder. We blijken maar 150 m gestegen te zijn! Het kamp ligt beneden ons. 



We pauzeren een tijdje, spotten de kok die de route van morgen naar de Rupina La verkent en gaan weer volgens dezelfde route terug. Rutger begeleidt me door de sneeuw. “Op de Opa-manier: benen gebogen en lichaam naar voren.” Het gaat goed, maar niet ontspannen. Het laatste stuk nemen we een andere route, omdat het gemakkelijker lijkt. Elf uur ben ik weer beneden bij Leendert, die wat aan het lezen is van Renate Dorrestein. Na de soep gaat hij met Helma, Omar, Peggy en Michel alvast een stuk van de route naar de pas lopen, om toch te acclimatiseren. Al snel verdwijnen ze in de mist. Na twee uur zijn ze terug. Zij zijn op 4300 m hoogte geweest! Ik vermaak me met ‘De Eetclub’ van Ietje c.q. Saskia van Noort. Beter dan het boek van Joe Simpson, dat me erg verveelt.

Woensdag 10 november, hoogtekamp 4000 m

Het is koud. We maken ons op voor de Rupina La, 680m stijgen. De pas lijkt niet al te moeilijk, hoewel we het hoogste punt niet kunnen zien. Leendert voelt zich beroerd; hoofdpijn en diarree. Niet zo leuk met deze toch zware etappe in het vooruitzicht. Ook Roelof voelt zich niet top. Samen met hen en Ietje lopen we in de tweede groep zigzaggend over grashellingen tot we bij een grote rots komen. Dan lopen we over rotsen en wat sneeuw en eindelijk de Rupina La.




Daar staat de eerste groep al een uur geduldig te wachten en wapperen de gebedsvlaggetjes.


Een nieuwe wereld opent zich. Een prachtig amfitheater van licht bruine bergen en witte sneeuw.


We boffen dat het zo helder is. We maken een groepsfoto


en de eerste groep is alweer verdwenen.


Ze zakken tot hun heupen in de sneeuw.


De dragers hebben de grootste moeite met hun manden. Wij volgen snel, al bestaat de eerste groep nu nog maar uit kleine zwarte stipjes. Een lang wit spoor wijst de weg naar beneden. Dat wordt glijden. Roelof is onzeker en loopt met Visnoe voorop. Ik loop erachter, maar vind dat helemaal niet prettig. Daar word ik weer onzeker van. Hoewel ik weet dat er niet veel kan gebeuren. De lieve Palsang houdt mij in de gaten. Raar, dat je in de Alpen je eigen boontjes dopt en dat je hier aan de hand genomen wordt door gidsen, die niet eens zoveel alpiene ervaring hebben als de gemiddelde Europese wandelaar. Eerlijk gezegd valt het me tegen. Ze doen alles voor je, maar je hoeft alleen maar Omar te kijken om te constateren dat hij veel deskundiger is. Hij heeft in ieder geval meer talent.

Op een eilandje in de sneeuw pauzeren we.


Eindelijk wat eten. Hé, een marmot verdwijnt onder de stenen. Dan banjeren we verder door de sneeuw. We volgen nog steeds het spoor van de eerste groep, die wel erg vreemd loopt. We belanden in Azalea struiken. Mijn gamaschen zitten vol sneeuw (niet goed aangetrokken) en mijn sokken voelen lekker nat.

Dan zien we het kamp liggen; gedeeltelijk op sneeuw en tussen vele kreekjes. Een prachtige locatie. Nog even ploegen en we zijn er. Gelukkig heeft Lal de tent voor ons opgezet. We staan op een eilandje tussen de kreekjes. Ik maak snel het bed op en Leendert kruipt er meteen in. Hij is nog steeds beroerd. Tijdens de soeppauze in de eettent stelt Helma voor dat hij in de PAC gaat liggen. Dat is een ‘Pressure Altitude Chamber’. Oftewel een acclimatie hoogtezak. Het ding schijnt altijd meegesjouwd te worden, maar Helma heeft hem nog nooit werkend gezien. Na veel aandringen stemt Leendert toe. Onder grote belangstelling kruipt hij in een soort rode worst of in de volksmond: condoom.


De rits wordt dicht gedaan


en een van de dragers begint te pompen met een soort luchtbedpompje. Wij blabla-en met Leendert, want hij mag niet in slaap vallen. Hij moet voortdurend het beslagen raampje schoonvegen, zodat we hem en de hoogtemeter nog kunnen zien. De bedoeling van de zak is dat de luchtdruk daalt tot 2000 m, zodat Leenderts lichaam zich kan herstellen. Volgens de gebruiksaanwijzing moet je er minstens één uur in liggen. Maar Leendert heeft het alleen maar koud. Ik krijg het ook koud door mijn blote voeten en sandalen, want ik heb niet de moeite genomen sokken aan te trekken. Na een kwartier neemt de belangstelling af. Er wordt steeds verse lucht naar binnen gepompt. Na veertig minuten is er nog steeds geen verbetering en laten we de druk minderen, zodat deze weer op 4000m komt. De rits gaat open en enigszins verkleumd kruipt Leendert uit de zak. Leendert kruipt weer in bed. Ik ren op en meer naar de tent met pilletjes, kotsbakje, rijst met dal en thee. Ook Roelof en Jasper voelden zich niet zo lekker, waren in bed gekropen, maar tijdens het avondeten voelen ze zich al beter. En dan kruip ik zelf in de tent. We maken ons op voor een koude nacht.

Donderdag 11 november, sneeuwkamp 4000 m

René is jarig. Terwijl ik mijn bevroren schoenen probeer te ontdooien, wordt er voor hem gezongen. De kok heeft een prachtige taart met klopklop (net een berg met sneeuw) voor hem gebakken, die wij verorberen als ontbijt. Mmm. Mijn schoenen zijn nog steeds keihard. Ik kan ze met geen mogelijkheid aan Naar een idee van Helma, stop ik tijdens het ontbijt flessen warm water in de schacht. Het werkt. Ik wurm mijn voeten erin. Het is even slikken voor mijn voeten in de harde en natte schoenen, maar het lopen went snel. René hangt de door ons gegeven slingers aan zijn rugzak.


Lal stuurt ons weer de bosjes en sneeuwvelden in, maar al snel zijn we op het echte pad en steken de rivier over. Het pad loopt door een berkenbos vol baardmossen.


Achter ons ligt de met sneeuw gevulde Rupina La.


Nadat we weer een beek overgestoken zijn, moeten we door een bos steil omhoog. Het blijken de gegroeide zijmorene van een gletsjer te zijn. De gletsjer, die we dwars oversteken, lijkt op een steengroeve vol grote en kleine rotsblokken.



Op het midden van de gletsjer kunnen we een ijsgrot zien.



Als de voorste groep er als kleine poppetjes boven langs loopt, realiseer je je pas de echte dimensies. Weer aan de andere kant van de gletsjer komen we via de zijmorene en een steil pad door het bos naar beneden aan bij de kille lunchplek.

Samen met Leendert, Helma en Visnoe lopen we in de achterhoede. Nu door bosweiden


en een prachtig oerbos met reuzenbomen, rododendrons en omgevallen bomen.


Helaas is de herfst al voorbij. De bodem is bedekt met bruine bladeren. De verkleurde lariksen geven reliëf aan het landschap. Tot onze ontsteltenis zijn er soms grote rechte plakken schors van de bomen gesneden. Dit betekent de dood van de boom. Volgens Visnoe dient het schors als dakbedekking voor de lokale bevolking.

We dalen en stijgen onophoudelijk. Telkens moeten we weer een zijdal door. Ik ben nog steeds kortademig. Ook ’s nachts loopt mijn neus vol. Ik ben blij dat ik mijn voorraad herenzakdoeken heb. Als we even pauzeren,


zitten we op 3000 m, wat betekent dat we te ver gezakt zijn en nog 200 m moeten stijgen. Het venijn zit in de staart. En zo klimmen we door de bamboe tot we bij een spook/ sprookjesachtig plekje komen. Omringd door hoge bomen, bamboe en mist staat hier ons kamp. Onze tent is alweer opgezet.


Het voordeel van lekker langzaam lopen.

Om René’s verjaardag te vieren zingen en dansen de dragers enkele Nepalese liederen. René wordt uitgenodigd mee te dansen en weldra staan we allemaal te dansen. Na het Nepalese volkslied vinden we het welletjes. Even plassen en slapen.

Vrijdag 12 november, bamboekamp 3200 m

Het is een heerlijk relaxte dag. Nadat we het bamboebos verlaten hebben, traverseren we vele grashellingen, soms licht stijgend, soms licht dalend. Dat er geen bomen staan, is een slecht teken. Geen nieuwe aanwas. De zon draait continuediensten. We hebben een prachtig uitzicht op de toppen van de Ganesh,


die later zullen verdwijnen in de wolken. We weten alleen niet of het de nummers één, twee, drie of vier zijn. Achter ons zien we de morenen van de gletsjer die we gisteren overstaken.


Nu is duidelijk te zien hoe hij in elkaar steekt, maar de bijbehorende stafkaart klopt weer niet. Na een laatste steile zigzag klim, waar Lal en groep één op ons wachten, kunnen we heerlijk afdalen. Er zijn een paar dragers die met ons meelopen en druk klessebessen met Palsang en Visnoe. Ze hebben lol, deze ‘wako’ dragers. (= sterke dragers.) We wakoën mee en rollen van de berg. In de verte ligt achter een stoepa het kamp, wat niet ons kamp blijkt te zijn.


Want er blijkt geen water te zijn. De dorpbewoners hebben het afgesloten, zodat wij ín het dorp gaan staan en zij extra inkomsten hebben. Het is een prachtig authentiek dorp, waar de groenten op de daken te drogen liggen


en de vrouwen in het veld werken.


De dorsvloeren worden onmiddellijk schoongeveegd en wij spiezen onze haringen in de keiharde ondergrond.


Er zijn drie etages. Wij staan op de middelste en de vrijgezellen op de bovenste. Meteen zijn we omringd door een grote schare ongewassen kinderen met snottebellen. Een klein meisje draagt met een hoofdband haar amper kleinere broertje. De keuken- en dragersploeg hebben zich geïnstalleerd voor een triest schoolgebouwtje. Het bestaat uit twee lokaaltjes met vier in de grond verankerde banken. Het schoolbord is meer grijs dan zwart en nauwelijks beschrijfbaar. Zou er wel les gegeven worden of hebben ze geen leraar? Wij drinken er thee, maar het is er donker, tochtig en koud. Voor het enige glasloze raam zitten tralies. Het vuurtje dat in een hoek voor het gebouwtje brandt, zorgt voor enige rook in het lokaal, waardoor we naar buiten vluchten.

Vanaf onze tent hebben we een prachtig gezicht op de stoepa.


Terwijl we onze tanden poetsen komt er een stoet met fakkels langs. Ze lopen links om de stoepa en vertrekken weer. Het is nu drie dagen en nachten feest.

Zaterdag 13 november, Ngyak 2300m

Vandaag zullen we na een korte afdaling de officiële Manasluroute bereiken. Nog steeds zijn de leefomstandigheden, zeker buiten het dorp, primitief. De witzwarte schapen staan bij elkaar gepakt in een kraal

en de mensen hebben slechts een hutje. We lopen ingeklemd tussen twee bergketens en ver in de diepte stroomt de rivier. Het is een prachtige kloof met uitgesleten stenen en ik heb al verschillende bloeiende planten gezien: rode maïs voor de slangen, kleefkruid voor glanzend haar en een peperstruikje voor? Ik val over een paar ronde stenen, maar kom goed terecht.

Ineens is het pad breed en toegankelijk. We zijn op de Manasluroute. Er is een wachthokje en voor eerst zien we een groep wandeltoeristen. We lopen vlak bij de Budhi Gandaki rivier.


Op veel plekken zien we watermolens, vaak om een gebedsmolen draaiende te houden. Over de gesponsorde houten brug komen Leendert en ik weer als laatste aan in Deng, eerste pleisterplaats van de Manasluroute en voorzien van een lodge met kampeerplek.


Voor het eerst hebben we een echte porseleinen sta-WC met kraan en jerrycan. Ik zoek naar een tentplek, maar die wordt afgekeurd door Leendert. Ik zie geen betere: daar staat Omar, daar liggen teveel stenen en hier is het te ongelijk. Al met al jagen we Roelof van zijn plek, wat helemaal niet mijn bedoeling was. Roelof biedt zijn excuses aan, maar dat zou ik moeten doen. Mijn verhaal komt niet over. Zand erover.

Omdat we vandaag maar drie uur hebben gelopen, hebben we tijd voor een persoonlijke wasbeurt en een handwasje. De groep en dragers gaan allemaal naar de rivier en al ras hangt her en der de was over staken en aan waslijntjes tussen de tentjes, ondersteund door onze wandelstokken. En Rutger? Die verandert van een ongeschoren struikrover in een gladjanus.

Zondag 14 november, Deng 1900 m

Het volgende rampje heeft zich geopenbaard. Leenderts slaapmatje is kapot. De lijmrug laat los en er zit een luchtbel ter grootte van een voetbal in zijn matje. Dit is nú nog niet zo erg; maar straks als het kouder is misschien wel. Rutger stelt voor zitlappen te verzamelen.

We lopen een prachtige tocht langs de rivier opwaarts. Het is puur genieten. Ik loop op afstand van de groep, zodat ik niet meegesleurd word. De weg is egaal, zodat ik goed om me heen kan kijken en niet steeds op mijn voeten moet letten. Het is een prachtige kloof, grootser en breder dan de Verdon met prachtig uitgesleten rotsen.


Het water is aquagroen; de lucht helderblauw. Leendert doet alle moeite om hagedissen te fotograferen, maar ze zijn hem vaak te vlug af.


Ook de spelende grijswitte apen (madars) zijn hem te vlug af; ze zijn te druk of te ver weg. In het tegenlicht hebben ze een mooi lichtkransje om zich heen.

In de schaduw van een stoepa,





omringd door plaatselijke monniken in roodbruine kledij, nuttigen wij de vermicellisoep, die ik met veel moeite heb opgeschept. Er is een groot verschil in uiterlijk: sommige zijn netjes en schoon; de anderen niet. Helma heeft een paar stenen met Sanskriet gekocht, om het initiatief te ondersteunen. Het is beter dan bedelen.

Weer erg vroeg komen we aan bij het boskamp, waar ik als eerste een plek mag uitzoeken. Prompt wordt de plek ingenomen door de grote eettent, maar na enig gepraat gaan ze een andere plek zoeken.


De dragers gaan hout sprokkelen en water halen. Ik volg het paadje naar de rivier. Hier zijn de uitgesleten rotsen nog mooier. Daarna is het wat kleumen, want de zon is alwéér verdwenen. Drie passerende vrouwen blijven staan en kijken ons tijden lang ongegeneerd en verlegen aan. Er zal ook niet dagelijks zo’n raar volk te zien zijn. Peggy en Michel komen enthousiast terug van een apen- en vliegende eekhoornexpeditie.


Na een moeizaam scrabbeltje met René gaan we ook op expeditie, maar we zijn te laat. Het is muisstil en de apen zijn op stok.

Maandag 15 november, Boskamp 3000 m

Ik ben weer net op tijd bij de WC tent. Ik moet toch echt een grotere blaas hebben. Ik ga me wassen en alles inpakken. Leendert en ik zijn weer de laatste in de eettent. Ik heb vannacht op Leenderts kapotte slaapmatje gelegen, aangevuld met een paar zitlappen. Het viel nog mee. Alleen bij de heupen was het wat hard. Maar het ‘geluk’ is met ons. In Namru kopen we voor 250 roepies een tweedehands schuimrubberen matje met versleten stofje. Eigenlijk te duur. Door communicatiestoornissen kunnen we niet meer afdingen, maar we hebben tenminste iets. Ik bind hem op Leenderts rugzak, maar even later zie ik Visnoe ermee lopen. Die vindt het allemaal veel te veel tijd kosten, als Leendert zijn fototoestel moet pakken. Leendert heeft de onhebbelijkheid, zijn toestel niet aan een riem te dragen, maar ín zijn rugzak. Dat is natuurlijk veiliger, maar onpraktisch en tijdrovend. Leendert trekt zich daar niets van aan.

Onderweg zien we alsnog veel apen


en komen we langs een muurtje met gebedsmolens, waar een soort gordijntje voor hangt.


Achter de gebedsmolens staan manistenen.


Bij dit muurtje kopen we van een oud mannetje appels. Zelfs de mooiste zul je niet in een Nederlandse winkel vinden. Ze smaken uitstekend. Tijdens de lunch word ik geobsedeerd door een vrouw met drie kinderen. Precies voor onze neus is ze bezig. Het oudste kind haalt water. Het oudste kind haalt de koeien. De vrouw kamt haar haren. De vrouw geeft het jongste kind de borst. De andere kinderen krijgen een of andere meiknol. Het jongste kind wordt met een trui op de rug van het oudste kind gebonden. Ik kan het niet laten een paar mooie plaatjes te schieten.




In Gaon


bekijken we een klein klooster. Helaas zijn de monniken niet thuis. We komen ze wel meer en meer tegen en zien meer en meer gebedsmuren. De grens van elk dorp wordt heel herkenbaar gemarkeerd door een stenen poort met drie torens. In de poort zijn gebedsmolens en/ of plafondschilderingen. De een is mooier, de ander moderner. In de verte hebben we nu een prachtig uitzicht op de witte toppen van de Manaslu. En dichtbij, op de noordflank, ligt verse sneeuw. Ik verbaas me over de nieuw aangelegde waterleiding en aftappunten, die er zo schoon uitzien, omdat ze niet gebruikt worden.

Even later zijn we in Lho. We staan in een soort ranch. Een houten omrastering, omringd door koeien.


René gaat op bezoek bij een klooster op de top van een heuvel, niet ver weg. Aan de voet van de heuvel wordt een gigantisch nieuwe hypermoderne kloosterschool gebouwd. Het schijnt betaald te worden door Japanners, die geprobeerd hebben de top van de Manaslu te beklimmen. Het heeft ongeluk gebracht en nu willen ze het goed maken. Leendert ligt vannacht op zijn vieze matje inclusief zitlappen. Benieuwd wat hij morgen te klagen heeft.

Dinsdag 16 november, Lho 3225 m

’s Morgens vroeg hebben we weer een prachtig uitzicht op de Manaslu.


De tocht voert vandaag door een bos met veel bemost doodliggend hout. Het bos is gekleurd door Duindoorn en rode Berberis. (Mijn meest gehate struik. Hij herinnert me aan onze foeilelijke heg in de Vergelt.) De weg lijkt vrij nieuw. Er staan zelfs elektriciteitspalen. Er loopt een zwarte tuinslang langs het pad als waterleiding, maar het is de vraag of die wel gebruikt wordt of kan worden. Eén lek, een scheur, en hij is onbruikbaar.

We lopen door het spookstadje Syala, dat alleen zomers bewoond wordt. Er is nog één familie, die onze dragers gastvrij ontvangt. Lal rekt tijd. We hebben immers alle tijd. Vanaf hier heb je het mooiste zicht op de twee karakteristieke toppen van de Manaslu. Net als bij de Mount Everest hangt er vaak een pluim van sneeuw aan de top.

De vallei naar Sama is weids en breed. Gelukkig is nog niet besloten er een vliegveld aan te leggen. De weiden zijn nu verlaten door de jaks. Aan de noordhelling zien we bevroren watervallen, die zeer geschikt lijken voor een beginnend ijsklimmer. Even later lopen we Sama binnen langs een rij van stupa’s



en muren met manistenen.

Een loom middagje gevuld met zon. Ik wil nu alleen maar slapen in de zon. Omringd door de witte bergen zitten we op 3530 m op de camping van Sama. De gemeentecamping met bathroom, toilet en porterstoilet. De douche schijnt niet te werken; de porterstoilet is onder water gelopen. We profiteren van de zon en doen weer een wasje. Net als de dragers, die net een vol bord aardappels in schil gegeten hebben en hun tanden hebben gepoetst. De camping is omkaderd door een stenen muur. In een hoek staat een levensgrote schotel, waarmee je na toestemming van de lama kunt bellen. We blijven hier nog een dag om te acclimatiseren.

De keukenploeg is bijna klaar. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat zijn ze bezig voor ons. Gelukkig verdienen ze meer dan de luie gidsen, die alleen maar met een rugzakje voor ons uit of achter ons aan lopen. Tegen het muurtje schrijven of lezen we. Of we slapen in de tent. Achter het toiletgebouwtje spelen de dragers kaar. René, Jasper, Rutger, Ietje en ik lopen een rondje door het dorp. Kopen toiletpapier, een boekje voor Helma en fotograferen het dorp.



Op de muren liggen stapels brandhout voor de winter. Binnen, op de bovenverdieping, brandt zelfs een peertje en zitten vrouwen te weven of te naaien. Op de benedenverdieping is een stal voor de koeien of geiten. Rutger wordt bekogeld en geduwd door een paar kinderen. Het is voor eerst dat we zo’n agressieve reactie krijgen. Gelukkig is het ook voor het laatst. We komen twee nieuwe groepen toeristen tegen, Duitsers en Japanners. Ze staan op een andere camping. Ja, er zijn meerdere campings in dit dorp.

Woensdag 17 november, Sama 3530 m

De rustdag. Uitslapen tot zeven uur. We eten buiten in de zon, net als gisteren. Wat frisjes, maar wel lekker. ’s Nachts vriest behoorlijk, maar na zonsopgang wordt het snel lekker en droogt de was snel.


Ik knijp in de stroopfles van Ed waar maar langzaam iets uitdrupt voor mijn Tibetaans broodje.

We hebben besloten vandaag via de morenen naar het begin van de ijsval van de Manaslu te lopen. Lal zegt dat het een redelijk pad is, maar al gauw belanden we tussen de Berberisstruiken. Ineens word ik flauw, zodat Visnoe mijn rugzak overneemt. Ik denk dat ik te snel liep, want verder voel ik me prima. Op de gevaarlijk overhellende kam kijken we uit over het zachtgroen gekleurde gletsjermeer.

Ik kijk in de diepte naar de afbrokkelende helling. We lopen door tot een grote rots, tevens einde van de steile kam.



Er staan minder dichte struiken en het landschap wordt opener en weidser. Even later is er zelfs een pad. Ietje, Roelof, Peggy en Michel blijven achter. Ik loop weer met mijn eigen rugzak door tot 4050 m door. Dan vind ik het ook genoeg. Ik wil de anderen niet teveel ophouden. Ook René, Lal en Palsang stoppen. Leendert en de rest gaan stug door. Roelof, Rutger en Omar lopen ver boven ons op ruime voorsprong. Leendert en Helma veranderen ook al snel in minuscule traag bewegende poppetjes. Nog 400 m. Ik volg ze een uur lang. Leendert stopt halverwege tot Helma roept dat hij ook moet komen. “Het is zo mooi.” Ik besluit dan naar beneden te gaan, want het gaat te lang duren. Lal begeleidt me tot de grote rots. Daarna loop ik in mijn eentje het laatste stuk. Na een uur ben ik op de camping, waar ik een solosoepje krijg.

Na anderhalf uur komt de rest met verhalen over de zware route én het mooie uitzicht op het dal,


de Manaslu


en de ijsval. Na hún kopje soep en thee gaan we naar het klooster voor de puja. Dat is een boeddhistische gebedsdienst. Deze keer is het onderdeel van een driedaagse dienst voor de wereldvrede. De kleurrijke, bijna kitscherige ruimte is klein voor de 100 monniken en 15 bezoekers.




We zitten met opgetrokken knieën in het gangpad, voor ons de mannen; achterons de vrouwen. Er worden mantra’s gezongen, op hoorns geblazen en op gongs geslagen. Een kakofonie van geluiden. Halverwege de dienst moet het gangpad vrijgemaakt worden en gaan in het voorportaal staan. We kijken nog een tijdje naar het ‘schouwspel’ (verklede mannen rennen naar binnen. Ietje stopt onze donatie voor een veilige pasoversteek in de ‘donation box’ en gaan terug naar de camping.

Een mooie spreuk: ‘Je weet nooit wat eerder is: morgen of je volgende leven.’

Donderdag 18 november, Sama

Gevangen in de sneeuw. Na een tochtje van drie uur worden we in Samdo overvallen door sneeuw. Er ligt al een dikke laag op de tenten. Net was ik nog warm, maar nu heb ik koude handen en tenen. Ons kamp wordt bevolkt door de familie geit, schaap én  jak.




Gezellig. Maar nu terug naar het begin van de dag.

We slapen weer uit tot zeven uur en zullen na de dahl-baat van de dragers rond elf uur vertrekken. Zo zouden we in de zon nog wat kunnen relaxen, de was doen of naar de gompa gaan. Niets van dit alles. Het is bewolkt. Ik ga maar niet mijn T-shirt wassen. Dan maar een scrabbletje met Leendert, dat we niet kunnen afmaken, omdat we om tien uur vertrekken. We maken een praatje met Chritru, onze persoonlijke drager, terwijl hij helpt met het inpakken van de plunjebaal. Hij is 19 jaar en het neefje van Visnoe. Het is zijn derde trekking. Hij spreekt wat Engels en werkt in Kathmandu in een restaurant.

Dwalend door de vallei komen we een karavaan muildieren en jaks tegen,



terwijl minuscule sneeuwvlokjes neerdwarrelen. Ze blijven niet liggen. De vallei heeft een rode gloed van de berberis en berkenbomen. De bomen zijn kaal en passen mooi bij de bruine bergen. Wederom volgen we de rivier. Nadat we deze zijn overgestoken, volgt een korte steile klim. Allengs wordt het kouder. De wind neemt ons stevig te pakken, maar we zijn al in Samdo. Zie daar de tenten van de Duitsers. Onze tenten zijn er ook en met verenigde krachten worden ze opgezet. Ik voetbal met een jongetje, die een klein blauw plastic balletje heeft. Het gaat steeds meer sneeuwen. Ik duik de tent in, die Leendert heeft ingericht. We scrabbelen tot er ‘soepie’ wordt geroepen. De dragers hebben een geit gekocht en vragen of wij bij de slachting willen zijn. Niemand heeft interesse en ik zeker niet. Alleen René gaat kijken. Nu gaat ieder zijns weegs naar de tent.
Tijdens het eten is de temperatuur in de tent niet op bejaardenhuisniveau.



Vrijdag 19 november, Samdo 3780 m

Het is donker. Onophoudelijk valt de sneeuw. Nu zijn het echte, mooie, dikke vlokken geworden. Het tentdoek rust tegen mijn hoofd. Gelukkig beschermt mijn muts me tegen de kou. Leendert bonkt en duwt tegen het tentdoek. Met weinig resultaat. Als ik ga plassen, zie ik een prachtige sterrenhemel. Het is vijf uur in de ochtend. Eindelijk is het opgehouden met sneeuwen. Een dikke deken ligt over het slapende Samdo. Om halfzeven horen we allerlei geluiden. Onze drie gidsen maken de tenten sneeuwvrij en maken paadjes om de tent


en naar de eet- en W.C.tent. Erg Hollands. Even later laat de zon zich zien.

Wat gaan we doen?


René is (weer) ziek en blijft thuis om aan te sterken. Roelof, Jasper, Ietje en Rutger hebben misschien geen zin in natte schoenen of meer zin een lezen in de zon. Maar wat doen wij? Helma en Lal zijn het niet eens. Lal wil naar het basiskamp en Helma naar Samdo peak. Helma is de baas. In overleg met Omar gaan we zijn zessen (Michel, Peggy, Omar, Helma, Leendert en ik) plus drie gidsen de helling op.



Palsang voorop. En weer niet de route die Lal wilde. Het lijkt of hij niet meegaat, maar even later sluit hij toch aan. Een prachtig zigzagspoor leidt ons naar de gebedsvlaggetjes (waar we misschien de kerstfoto laten maken)


en die we al vanuit het kamp zagen. Het spoor van Palsang leidt door meebuigende struiken; de stokken zitten me in de weg. Ik heb grote moeite met mijn ademhaling, geeuw en ben flauw. Helma zegt hoogteziekte en haalt me over diamox te slikken. De tijd is tekort om te concluderen dat het werkt. Bij 4500 m stoppen we.


Straks is de sneeuw te zacht en ‘too slippery’. We rusten in de koude wind uit. Voor de rest is het heerlijk (te) warm. Omar begeleidt me het eerste lastige stuk naar beneden. Die lieverd. Later neemt Lal het over. Hij heeft er geen zin in. Hij valt hopeloos door de mand. Zijn lach begint mij te irriteren. Hij is lui en laat de andere gidsen het werk doen.

Het spoor eindigt in een modderspoor. Zo krachtig is de zon. Het water glinstert als zilver. Heelhuids maar uitgeput komen we op het kamp, waar inderdaad de rest in de volle zon op een krukje zit te lezen. Wij moeten meteen aan de pompoensoep.


Geradbraakt liggen Leendert en ik in de tent.


De zon doet goed. Van ver horen we geluiden als een van een speelweide: geitjes, stemmen en spelende kinderen. Helma en ik maken ons grote zorgen over mijn gesteldheid en de 5200 m hoge pas. We zullen zien. Ik heb nog nooit opgegeven. En we hebben geen keuze.
Tijdens het eten daalt de temperatuur snel.



Zaterdag 20 november, Samdo

Het tentdoek klappert. Het waait flink. Gelukkig hoeven we er pas om zeven uur uit. Vannacht moest ik er twee keer uit om te plassen. Ik glijd zo van ons terras naar de benedenverdieping. Ik klop de sneeuw van mijn sokken en kruip weer snel in de slaapzak met de donsjack erover heen. De kou ‘s nachts valt me nog steeds mee; in de Ardennen heb ik het kouder gehad. Omdat ik geen prinses op de erwt ben; slaap ik op Leenderts kapotte en het vieze schuimrubberen matje.

Het belooft weer een mooie dag te worden. Voor de zekerheid neem ik een diamox, ook al heb ik er weinig vertrouwen in. Baadt het niet… Ik loop in een zeer traag tempo achter Helma, die weer veel geduld heeft. Plots zien we niemand meer. We hebben de verkeerde route genomen. We zitten wel in het goede dal, maar dan de lage route. We zien de anderen nu op de hoge route. Even later worden we herenigd met Visnoe. Een Nederlands stel passeert ons en een paar dragers. En dan zitten daar ineens Michel en Leendert. In de zon en uit de wind. Daar sluiten we ons bij aan. Michel snelt weer verder. De weg is heerlijk geleidelijk stijgend. Plotseling loopt Leendert niet meer achter ons. Helma zegt dat ie niet lekker is, maar gelukkig zijn we al bij het basiskamp. Met de tong op de schoenen legt hij de laatste loodjes af. Over de ijsrivier lopen we naar ons tentje, dat prachtig opgezet is door Omar.



(Weliswaar naast het afvaldepot, maar oké.) We hebben nog een uur zon en dan wordt het al ras koud. De boerenkool valt zwaar, maar moet ons over de pas brengen.

Zondag 21 november, Dharmashala 4480 m

Halfvijf worden we gewekt door Helma. Vanmorgen geen bedtijd, maar direct de plunjebaal inpakken, want de langzamen vertrekken als eerste. Halfzes vertrekken we. De snellen breken samen met de dragers de tenten af.
De langzamen: Ietje, Peggy, (even) René, Roelof, Leendert en ik.
De snellen: Omar, Rutger, Jasper en Michel en (later) René.

Het is nog donker. De koplamp gaat aan. Helma loopt achter Lal en geeft het tempo aan. Mijn tempo, want ik ben de kritieke factor. Het gaat goed langzaam. Ik heb twee dipjes, maar het stijgt zo geleidelijk dat het ideaal is voor mij. Als de snellen na een kwartiertje ons passeren haakt René bij ze aan. Zonder gids, maar met Omar, zijn we zo uit het zicht verdwenen. Om zes uur is het licht en kan de koplamp uit. De lucht is koud en we verlangen naar de zon. Dat duurt nog een uur. Lal loopt als een verveeld jongetje voor ons uit. Waarschijnlijk had hij liever met de snelle groep gelopen, maar was hij niet alert. Eigen schuld. Omdat ook Palsang en Visnoe met ons meelopen, is dat best veel gids op een groepje van vijf plus Helma. We lopen over harde, besneeuwde paden. Stijgend is dit goed te doen, alleen Roelof vindt dat Lal juist de verkeerde, gladde paadjes uitzoekt. “We zijn over de helft”, zegt Helma, “het moet lukken.” De snelle groep zien we niet meer, alleen een enkele, langzame drager. Dan zien we vlaggetjes. Larkya pas? De hoogtemeter zegt 5100 m, dus het is nog niet de top. We vinden het wel een mooie locatie voor het topplaatje.


We stijgen verder, maar 5150 m is toch echt het maximum. Het is te koud om te pauzeren; dus lopen we door tot een windluw plekje tegen een helling. Het is even na tien uur. Ik zie allemaal strepen in het landschap tot ik de bril schoonmaak. Dan wordt het ineens helder. Een besneeuwd landschap met stenen en sedum. In de verte bergen (géén Anapurna 2).

We beginnen aan de 1500 m lange afdaling. Het eerste stuk zou bloedstollend moeten zijn, maar het valt mij mee.


Het is wel glibberig en glad, maar niet steil langs een afgrond. Een stuk is wel lastig. Hier zijn wel wat dragers uitgegleden. Ik passeer twee Nederlanders, die ik gisteren ook al gezien had. Ze vonden het pittig. Ze hadden niet gedacht dat ik het zou halen. Dan zie ik in de verte het blauwe lunchzeil. Moe zijgen we neer. Roelof volgt even later met broer Visnoe. Ik eet soep en een chapati met ei. Twee lokale boeren, die een paar jaks gekocht hebben en ook het de pas gepasseerd zijn, pauzeren met onze gidsen.


Na een tijdje moeten we toch echt verder. Het pad is zeer stenig, zodat ik geen tempo kan maken. Het pad loopt langs een groot groengekleurd gletsjermeer. De zon verdwijnt, ik krijg het weer koud en trek mijn handschoenen aan. Eindelijk, heel in de verte, zie ik het dorp. Het zijn amper 5 huisjes. Nog 40 minuten. Het is halfvier. De tent staat al, zodat ik binnen een tel uitgeteld op mijn matje lig. Tot theetijd. In een van de huisjes zit de kookploeg. Er zijn ook een paar animeermeisjes, waarmee de dragers zich uitstekend amuseren. Ik eet teveel, maar val snel in slaap. Tot Leendert kreunt.

Maandag 22 november, Bintang 3700 m

Twee uur. Buikkramp. Overgeven. Snel pak ik een zak. Die lekt. Ik haal een wasbakje. Drie uur. Weer overgeven en diarree. We gaan samen naar de toilettent. Leendert is in het donker en zeker in deze toestand altijd volledig gedesoriënteerd. Ik val weer in slaap en Leendert houdt het rustig, hoewel hij zich allerberoerdst voelt. Hij heeft krampen, die erger worden zodra hij rechtop gaat zitten. Zodra het licht is en ik op ben, waarschuw ik Helma.


Ze overlegt met Leendert. Het wordt een pilletje tegen de misselijkheid. Terwijl ik in de eettent ontbijt met pannenkoeken, rent Helma heen en weer. Ze eet niet. Ik ga maar eens kijken, anders voel ik me schuldig, hoewel we hadden afgesproken dat Leendert tot na het ontbijt zou blijven liggen. Leendert strompelt inmiddels overeind om naar de W.C. te gaan. Ze halen een krukje voor hem en zetten hem in de zon tegen de muur. Hij laat zijn kopje (hoofdje) hangen. Het is net een dood vogeltje. Ik durf hem niet te fotograferen.

Wij ruimen met z’n allen op.


Inmiddels begrijp ik dat Helma en Omar ruzie hebben. Daarom was ze gisteren zo snel en wilde ze niet ontbijten. Omar houdt zich afzijdig en zit op grote afstand van het kamp. Onze personal porter maakt zich ook gereed voor vertrek.


Dan zet een blauwe jas met groene hoed en stokken zich in beweging. Traag, traag. Visnoe heeft de rugzak. Lal, Helma en ik lopen mee. Zolang het daalt gaat het naar omstandigheden goed, maar zodra het klimt is het lijden. De steile klim over de morenen maakt Leendert kapot ondanks een fraai landschap.



Minutenlang zit hij uitgeteld op een steen. Helma overlegt met Lal wat te doen. Na een kwartier, twee paracetamols en een half biscuitje, krabbelt Leendert overeind. Het gaat het proberen. Alleen loopt Leendert naar beneden. Vanaf daar is het pad beter, vlakker en loopt door het bos. Het is zwaar, maar het gaat. De helikopter kan afbesteld worden. Tijdens de kleine klimmetjes duwt Helma Leendert omhoog. Lal sturen we weg, want daar hebben we toch niks aan. Rond lunchtijd moet er een theehuis zijn, maar het duurt een eeuwigheid. Er zijn mooie doorkijkjes naar witte bergen, rode struiken


en rode kortmossen.


Ook zien we nog fraaie gentianen.


Eindelijk zitten we onder het afdakje van het theehuis. In de laatste zonnestraaltjes met een kopje noodlesoep. We lopen nog anderhalf uur tot we tegemoet gelopen worden door een groepje dragers. Het ziet er komisch uit: Leendert, de koloniaal, met stokken en om hem heen de groep Nepalezen, de inboorlingen. Onder luid gejuich lopen we het kampterrein op. We hebben er zes uur over gedaan. De rest drieënhalf uur. De tent staat alweer. Leendert voelt zich wat beter en na de soep en thee duikt hij het bed in. Ik was mijn voeten en geniet van de warmte. Het was een goede beslissing om naar het lagergelegen gebied te gaan. Tot het diner laat ik Leendert slapen en ziedaar, hij komt zelfs eten. Met portersmuziek (de animeermeisjes zijn meegekomen) en blaffende honden probeer ik te slapen. Morgen zien we weer verder.

Dinsdag 23 november, Karche 3000 m?

Leendert slaapt als een roos. Ik woel en heb droom na droom. Gelukkig staan we om zes uur op. Leendert voelt zich prima. Keurig gekamd en gewassen verschijnt ‘koning’ Leendert aan de ontbijttafel. We geven de extra portie Unox rookworst, die niet wilde verteren, de schuld van alle ellende.

Leendert wil persé met rugzak lopen en vliegt vooruit. Helma wordt beschuldigd van doping. Het gaat zo goed met hem. Nu de zon nog, want die laat verstek gaan. Heel in de verte zien we een blauw vlekje.

We lopen langs een wei met koeien als ik ineens iets vreemds in mijn ooghoek zie. Ik draai me om en zie een aap over het weiland rennen, over het pad. Zo krijgt Visnoe toch gelijk: “Tomorrow we will see monkey. Sure. Sometimes.” Ik stap lekker door. Eindelijk gaat het weer beter. Natuurlijk omdat we niet meer op hoogte zijn, omdat we omlaag lopen en omdat ik niet op Leendert hoef te letten. Het bos is herfstig geel gekleurd. Bij een brug versierd met Afrikaantjes pauzeren we.


Nog even en we krijgen zon. Denken we. In plaats daarvan gaat het echt regenen. Zelfs de regenjassen gaan aan. Waarom wordt Leenderts feestje verpest?

We lopen het zijdal uit en naderen een stad. De Annapurna trekking. De keukenploeg heeft geregeld dat we binnen kunnen lunchen. Aan de muur hangen gedateerde zoetsappige posters. In een houten huisje wordt de soep en dahl-baat gekookt. Leendert komt blij binnen. Hij heeft voor 70 roepies batterijen gekocht. De blijdschap is van korte duur. Het fototoestel geeft slechts ‘low battery’. Waarschijnlijk is de kwaliteit niet goed genoeg voor fotograferen. Uiteindelijk krijgt hij twee batterijen van René. Nu kan hij weer foto’s maken.

Het regent niet meer en er schijnt een vaag zonnetje. Even later word ik tot stoppen gemaand door een politieagent. Ik had niet gezien dat in het kantoortje onze trekkingbewijzen werden gecontroleerd. Even later mogen we verder. We volgen het hoofddal over een nieuwe route. Hij is na enige landverschuivingen in 1995 aangelegd. De weg is breed en vol stenen. We komen veel toeristen, paarden en dragers tegen. Ze hebben onmogelijke lasten: metersbrede golfplaten, buizen, staaldraad. Onvoorstelbaar wat die mannen sjouwen. De huizen langs de route zien er beter uit dan wat we voorheen gezien hebben. Er zijn veel winkels en gasthuizen. Toch ben ik blij het niet toeristische Manaslu gelopen te hebben.

In Tal strijken we neer bij hotel Paradise.


Jihd, Lal en de eigenaar zijn nog in onderhandeling. De grasveldjes zijn aan de krappe kant. Voor ongeveer dezelfde prijs kunnen we in het hotel slapen. We wachten op het terras, dat omringd is met Afrikaantjes. De borden maken reclame met ‘Warm hospitality’. Met uitzondering van Helma, Rutger en Ietje, kiezen we allemaal voor een kamer.


Ik vind onze scheiding erg ongezellig en heb alweer spijt dat ik voor de kamer heb gekozen; er gaat niets boven je eigen tentje. Tenzij het pijpenstelen regent. (Doe ik dit voor Leendert?) Vanuit ons kamerraam kijken we uit op een reusachtige wand met drie watervallen.


De bedden zijn niet slecht. Aan het eind van de gang is een echt toilet, met wastafel en maatbeker om het toilet door te spoelen.


We maken er wel direct een troep van met onze bergschoenen vol zand. Na enige positieve geluiden over een warme douche, waag ik het ook. Gehurkt onder het kraantje, ik krijg de douchekop niet ingeschakeld, was ik eerst mijn haar en dan de rest. Stom, ik ben mijn washandje vergeten. Het water is inderdaad warm. Even later zitten we met veel frisse mannen en vrouwen aan tafel. René raakt eindelijk zijn donatie pennen kwijt aan de eigenaar van het hotel, die tevens onderwijzer is.

Rond zes uur eten we in de ‘eetzaal’ we zitten ver van elkaar aan twee ongezellige rijen tafels. Wederom gedateerde posters aan de wand. In de kast liggen videobanden. Een T.V. is nergens te bekennen. We horen dat George Bush de verkiezingen (drie weken gelden) gewonnen heeft. Heerlijk om zo ‘van de wereld’ te zijn. Plotsklaps valt het licht uit. Colaflesjes met kaarsen en koplampen bieden uitkomst. De eigenaar probeert nog wat te repareren, maar tevergeefs. Morgen zijn er weer nieuwe kansen. Dan gaan we toch lekker slapen.

Dan krijgt de avond nog een staartje. Er loopt een rat door onze kamer. Ik klik het licht aan (in het hotel is er wel licht) en zie hem nog net omkeren en vluchten onder het bed. Ik doe alsof ik in paniek ben en roep Leendert. Tot mijn beschaming haalt hij er Helma en de eigenaar bij, maar het beest is natuurlijk allang gevlogen.

Woensdag 24 november, Tal

Ook al was ik gescheiden van Leendert, ik heb heerlijk geslapen op de beste bedden van heel Nepal. Helma is weer zeer onrustig, eet één pannenkoek en loopt te ijsberen. Het is een zeer relaxte loopdag met bruine apen en geitenparade. Weer zitten de apen te ver weg voor een mooie foto.



De geiten zitten des te dichterbij. We pikken we op bij de brug. Twee mannen en één vrouw jagen ze voort. Drie honden lopen mee, maar zijn van weinig nut. Ze moeten nog opgeleid worden. Eerst lopen we er achteraan, maar het gaat te langzaam. Palsang helpt mee met het opjagen, maar zodra de vaart eruit is, lopen de geiten de struiken in en knabbelen aan de blaadjes. Als we ook nog een karavaan ezels tegenhouden is de opstopping compleet. We wurmen ons door de geitenmassa over het soms geplaveide, soms modderige, soms stenige pad.


Soms dalend, soms klimmend. Een paar keer steken we de rivier over via de prachtige hangbruggen.


Even later moeten we vreselijk lachen om het ‘Lekker wijf hiernaast’ bord.

Het is alweer lunchtijd. Dit gaat gepaard met rook in mijn ogen en een brandende zon op mijn wangen. In de verte zien ik vier vierkante wolken langzaam veranderen in één grote wolk. Ik help Leendert door de hele middag met de batterijoplader op zonneënergie in mijn hand te lopen. Steeds oplettend dat de hoek van de oplader goed staat. Kan hij misschien toch nog wat foto’s maken. Een vrouw is een wortel aan het stampen, fijnwrijven en zeven voor een geel poeder (geelwortel?) wat een kleurrijk plaatje oplevert

.

Incident. Ik moet weer eens ontzettend plassen. Ik loop alleen en zie niemand achter me. Rechts is de bergwand; links de afgrond. Ik ga op het pad in een hoekje zitten, maar als ik mijn broek ophijs, zie ik voor en achter me mensen lopen. Sorry, sorry. Beschaamd loop ik snel door. Ik koop mandarijnen en samen met Chritru zet ik de tent op. Meneer komt weer in een gespreid bedje.

De zon verdwijnt. Omar zit te somberen op een rots. Een vrouw is op dezelfde rots aan het wannen.


En de jongelui gaan ‘uit’ in het dorp. Een appeltaart scoren. Wij scrabbelen. Achter ons kopen de dragers drie kippen,


die meteen geslacht worden. Voor hen een waar feest. Gelukkig zit er met mijn rug naartoe. De jongelui komen onverrichter zake terug. ze moesten uren wachten. Er was geen appeltaart en de pizza leek meer op een pannenkoek. De eigenaar van de kiosk is boos dat we naar het dorp zijn geweest en nu mogen we de WC niet meer gebruiken. Dan zetten we toch de WC tent op?

Donderdag 25 november Syange 1275 m

Onze laatste wandeldag. Deze keer zijn we niet de laatste met het afbreken van de tent. We ontbijten op de veranda, terwijl de dragers vertrekken. Het is voornamelijk ‘Nepali flat’, maar we maken ook nog een flinke klim. Het is druk op de route. Ik word een paar keer wreed aan de kant geduwd door een paar bepakte ezels. Leendert en ik hebben afgesproken deze laatste dag samen te lopen. Dus hij wacht als ik moet plassen en ik wacht als hij zich moet verkleden of fotograferen. Hij probeert nog wat mooie plaatjes van het landleven te maken


en de vlinders en spinnen, als ze een keertje stil willen zitten.


Op het marktplein van het hooggelegen Bahun Danda aanschouw ik, gezeten onder een grote boom, de dorpstafereeltjes. Kinderen bedelen om een koekje. Een grote groep Russen ploft hevig zwetend naast me neer. Ze hebben gigantische rugzakken én peddels bij zich. Ze gaan raften.

Helma en Omar lopen regelmatig achter. Ze zijn in ieder geval in gesprek. En ’s avonds horen we gelukkig dat we weer bij elkaar zijn. Omar verontschuldigt zich, omdat hij ook deze avond met de kookploeg wil eten. Hij trakteert de dragers op een paar kippen.

Na de lunch verandert de weg in een brede zandautoweg. Ze zijn bezig de vallei toegankelijk te maken voor auto’s. Helaas. Het verwijderen van de rotsen is voornamelijk handwerk, maar er staat ook een grote grijper. Hoe is die hier ooit gekomen? Wij wachten even en manoeuvreren door de modder en steile helling op. We zijn weer op het oude pad. Als we weer achteraan lopen, leidt Visnoe ons naar het sportterrein van een school. De stadse kinderen lachen ons uit. Ik snap niet waarom. We kruipen twee keer door het prikkeldraad voor we de kampeerplek vinden. Het is een prachtig groen plekje aan de rivier, ver beneden de weg. De keukenploeg is al bezig met de eindschoonmaak. Pannen worden geschuurd tot ze weer blinken.

De zon is alweer verdwenen, maar de temperatuur is aangenaam. Roelof speelt bankier. Hij int van ieder 330 roepies, zodat we iedereen 1000 roepies kunnen geven. Voor een drager is dat een fooi van 25%. Het is fantastisch wat de dragers gedaan hebben. Zonder hen zouden wij hier niet lopen. Zonder hen was het niet zo gezellig. En nooit een chagrijnig gezicht. Roelof houdt een speech, die vertaald wordt door Lal. Daarna is chang, raksy, muziek en dans. Gevolgd door een overvloedige traditionele maaltijd is dit een waardige afsluiting van de ‘Manaslu, the hard way’.

Vrijdag 26 november, Ngadi

Over een wankele hangbrug bedekt met rottende plakken, hangend een wat draadjes kippengaas, leggen we onze laatste wandelmeters af.


Leendert wint de weddenschap om met losse handen over de brug te lopen. De bus staat klaar. Een paar versleten bergschoenen staan aan de kant van de weg. Voor de liefhebber. De versleten draagmanden worden achter gelaten. Een aantal van de groep heeft hun ‘afdankertje’ aan hun persoonlijke drager gegeven. Ze zijn dolgelukkig met hun donsjack, schoenen of petje. 25 dragers, 6 man keukenstaf, 3 gidsen, 1 vrouw uit Bintang en 11 westerlingen worden in de aftandse bus gepropt. De banken zitten van geen meter. Dit wordt een zware beproeving. Mag ik lopen? Het eerste uur hotsen en klotsen we naar Besishar. Alleen het binnenwiel scheidt ons van de afgrond. Hij lijkt een soort steeple chase. Regelmatig rijden we door een waterbak, omdat de waterval gewoon over de weg loopt. Wat een plaspauze lijkt, wordt gebruikt om een band te verwisselen.


De reserveband is nauwelijks beter, maar toereikend voor Kathmandu. Net als op de heenweg stoppen we in Mugling voor dahl-baat. Deze keer zitten we bij de buren, maar wij toeristen moeten erg lang wachten en krijgen dan ook nog maar een beetje. Het is belachelijk: rijst met een stukje groente en een lepel spinazie. Helma maakt er werk van en zo krijgen we wat extra.

Weer in de bus creëren de dragers hun feestje met fluit, trommel, zang en een uitdagend dansende Palsang. Ik zak verder weg in mijn stoel. Tien kilometer voor Kathmandu is er een file voor de controlepost. De laatste tijd is er meer onrust en rumoer. Het is gênant, maar alle Nepali moeten uit de bus stappen en wij mogen blijven zitten. Een militair loopt met geweer de bus in, kijkt rond en dat is het dan. We hadden gemakkelijk wapens en dergelijke kunnen meesmokkelen. Of zou het om de maoïsten gaan? Na de slagboom mogen de Nepali weer instappen. Wij hebben een verstekeling aan boord. In Bintang heeft een drager een vrouw opgepikt. Het is blijkbaar serieus.

Door de vertraging bereiken we tijdens het spitsuur Kathmandu. Tegen zessen zijn we bij Amar. Door de drukte, verloopt het afscheid verwarrend. Ik bedank Chritru nogmaals, die lieve, aardige jongen. ’s Avonds eten we met Helma, Omar en Roelof in Alina’s Bakery. (De rest wil naar Thamel.) Het is een restaurant in de buurt van Amar, en weer bezocht door de welgestelde Nepalees. Wij zijn de enige toeristen. De menukaart is zelfs in het Engels. We moeten vreselijk lachen om de superaardige ober, die met zijn hoofd van links naar rechts schudt als hij ja bedoelt. Heerlijk, die vriendelijke uitsloverij. Het eten en bier is uitstekend.

Zaterdag 27 november, Kathmandu

Nog twee dagen in Kathamdu. Tijd om souvenirs te kopen. Leendert en ik gaan samen naar Patan en gelukkig lopen we onderweg langs een fair trade winkel, waar we onze slag slaan. Dit bevrijdt ons van het zoeken en afdingen op de markt. Op de plattegrond wemelt het van de tempels en de eerste blijkt de Gouden Tempel te zijn.


Het is tevens klooster. We worden aangesproken door een onderwijzer, die persé zijn school wil laten zien, maar wij voelen er niets voor. Bij toeval belanden we in een straatje vol kunstwinkels. Leendert is gecharmeerd van de Tangka’s en we stappen een winkeltje binnen. Er zijn tangka’s op papier, maar ook op stof. Er is geschilderd met goud- en zilververf. Het is zeer verfijnd handwerk, á la pentekeningen. Er zijn verschillende voorstellingen, zoals het leven van Boeddha en ‘Hemel, leven en Hel’. De eigenaar doet alles om ons te verleiden. Deze tangka’s zijn veel goedkoper, omdat hij geen provisie aan gids hoeft te betalen. De balie ligt vol met visitekaartjes van westerse bekendheden. Hé, daar ligt Eelko Dalkman. Terwijl de eigenaar een ander klant helpt, overleggen Leendert en ik. Ik vind de Tangka’s mooi, maar ze doen me niks. Leendert vindt ze erg mooi en koopt na vele biedingen voor 80 euro een prachtig doek. Mooi voor op zijn kamer…

Met het kleinood in de rugzak gaan we naar het Durbar Square van Patan. Patan was vroeger een zelfstandig koninkrijk, maar lijkt nu een buitenwijk van Kathmandu. (Vroeger waren er drie koninkrijken: Kathmandu, Patan, Baktapur) Het toeristenseizoen is bijna voorbij. De laatste straatverkopers klampen ons aan met tijgerbalsem en houtsnijwerk. Aan het plein liggen diverse tempels en het hermetisch afgesloten (onbewoond) Koninklijk paleis.



Inmiddels beginnen onze magen te rammelen en zoeken we een voedselveilig restaurant. Hopen we. We nemen plaats op het dakterras en kijken uit over Durbar Square.



Er zitten alleen maar Europeanen. Leendert neemt een warme maaltijd en ik beperk me tot één gerechtje en een kop koffie.

We slenteren nog een tijdje door de stad. De straten zijn vol en druk. Er worden voornamelijk huishoudelijke artikelen verkocht. Terug bij het plein nemen we een taxi. Ik heb geen zin om weer de lange, drukke weg terug te lopen. ’s Avonds heeft Leendert wederom geen zin om naar Thamel te gaan om daar te eten. Op aanraden van Amar gaan we naar een ‘goed’ restaurant, een kwartier lopen vanaf het hotel. Als we besluiten dat dit het restaurant moet zijn en wij de deur openen, willen we van de schrik vluchten. Een hels kabaal, een ballenbak. De akoestiek van deze hamburgertent is uiterst slecht. We zien dat er boven een min of meer aparte zaal is en wagen her erop. Het is iets rustiger. De tafels zijn vies en niet opgeruimd. De kaart is standaard. In Franse uiensoep ligt een slap stukje brood met wat sliertjes kaas. De gegratineerde schotel is middelmatig. We vragen ons af wat de restaurant-eisen van Amar zijn.

Zondag 28 november, Kathmandu

Eén dag niks doen. Wat op het terras voor onze kamer zitten. Opwarmen in de zon. Lezen, scrabbelen. En kaarten schrijven. Met enige moeite hebben we ze gisteren toch nog gevonden. Ik gooi ze in de ‘letter box’ bij de balie. Het zal 6 weken duren voor ze in Nederland aankomen. Ik twijfelde al of ik ze niet beter kon afgeven bij de balie, inclusief de 2 roepies per kaart. De anderen zijn allemaal op stap. Wellicht op zoek naar koopjes. Ik heb inmiddels de gehuurde donsjack gekocht. Voor 35 euro kan ik hem niet achterlaten.

We nemen een afscheidslunch bij Alina’s bakery. De ober is er weer. Hij kent ons nog. Omdat ik toch íets wil doen, gaan we halverwege de middag naar de apentempel, die Leendert de vorige keer ook al had gezien. Het is een aardige wandel. Leendert heeft last van zijn maag, maar hij hoeft gelukkig niet de struiken in. We zien de tempel in de verte, hoog op een berg liggen. Het is druk en inderdaad vol apen.

Ik ruil 100 roepies voor 1 euro met een jongen. Ik zie er geen kwaad in. Het is slechts een verlies van 10 roepies. Het tempelcomplex is een mengeling van Boeddhisme en Hindoeïsme.


We moeten vreselijk lachen om een aap, die zijn vingers brandt aan een deurtje, waar achter een offer ligt. Hij sleept het offer weg en gaat smakelijk peuzelen.

Met de plattegrond in de hand lopen we vanaf de apentempel rechtstreeks naar Thamel, waar we afgesproken hebben bij Rum Doodle. Het restaurant vol voetjes. Voor elke expeditie één en dan nog een kast vol handtekeningen van mensen die de Mount Everest hebben beklommen én overleefd. Maar eerst verdwalen we in de langzaam donker wordende straten van Thamel, maar net voor zes uur zijn we bij de plek voor bestemming. Ik heb zelfs nog tijd om het gekochte tweedehands boek terug te verkopen (voor de helft van de prijs). De tafel is al goed bezet. Alleen Roelof is er nog niet. Groot is onze verbazing als we Willem (Tilanus) ontmoeten. Hij heeft óók de Manaslu route gelopen, maar dan met de SNP. Hij liep een dag achter ons. We spreken af dat we in Nederland elkaars foto’s en dia’s gaan bewonderen.

Het eten valt tegen. Het is gewoon koud.


Michel eet zijn pizza niet op en ik kauw gestaag door. De bediening is ook niet geweldig. Jammer, maar helaas. Met drie taxi’s tuffen we naar huis. Geen afzakkertje meer, want we moeten morgen om vijf uur op.

Maandag 29 november, Kathmandu

Er wordt op de deur geklopt. De plunjebalen zijn ingepakt en worden beneden neergezet. Slaperig zitten we aan het ontbijt: gebakken ei, toast, mangosap, muesli met yoghurt en veel thee en koffie. Rutger is vreselijk beroerd. Overgeven, enz. enz. Palsang, Lal en Helma zwaaien ons uit. We krijgen een licht geel gekleurd sjaaltje. Op het vliegveld zijn strenge controles. We worden wel drie keer gecontroleerd. Tassen worden uitgepakt. Zelfs de batterijen moeten ingeleverd worden. Er zijn lange wachtrijen. René heeft pech. Hij heeft zijn aankoopbonnetje van een Tangka in zijn koffer gelaten. Hij heeft alleen 20 euro. Nu vindt de ambtenaar het geen probleem.


De terugweg is voor mij wederom een hel. Ik ben weliswaar niet zo beroerd als Rutger, die van ellende op het gangpad gaat liggen, maar het eten bekomt me niet. Als we om zes uur boven Rotterdam vliegen, wensten we ons een directe vlucht. Nu vliegen we via London en zijn vier uur later op Schiphol. Ik blij dat Frits ons ophaalt. Binnen een uur zijn we thuis. Ik ga snel mijn bed in.