donderdag 24 oktober 2002

02-10-18-MFr GR 5 Vogezen Metzeral - Héricourt

Verslag van Lilian

de Vogezenzesdaagse 

Vrijdag 18 oktober 2002, naar Col du Haag


Op een vrijwel verlaten station Basel SBB gaan we door een deur naar station Bâle. Een kaartje kopen lijkt onmogelijk; de loketten zijn nog gesloten en de kaartjesautomaat is voor ons een onbegrijpelijk ding. We vinden onze trein naar Colmar die zeer lang is, maar geen passagiers bevat. Vlak voor vertrek zien we nog een conducteur om hem te melden dat we niet in het bezit zijn van een geldig plaatsbewijs. Op het eerste station in Frankrijk stromen de passagiers binnen. In Colmar hebben we nog een klein uur de tijd, die we benutten voor een Frans ontbijt. Als we omstreeks kwart over negen in Metzeral de trein uitstappen komen alleen nog de conducteur en de machinist uit de trein. De lucht is voornamelijk loodgrijs, maar het is nog droog. We kunnen meteen genieten van de fraaie herfstkleuren en nemen spoedig het hazenpad. Nog geen tweeëneenhalf uur onderweg en we lopen in de sneeuw. Tot Mittlach was het droog; de zon scheen heel af en toe over de gekleurde bomen en donkere wolken joegen door de lucht. Het pad is mooi. Waar in Nederland bijna alles geasfalteerd wordt, behouden ze hier de leuke smalle paden. We worden wel gemaand hier niet te komen vanwege de jacht, maar we besluiten toch door te gaan omdat we ons niet kunnen voorstellen dat een jager zich met dit weer buiten waagt. Net voor ‘Col du Herrenberg’ moeten we over een kale vlakte. De wind pakt ons vol in het gezicht. Mijn handen worden kouder en kouder. Smachtend naar een boterham werkt mijn verwarming niet meer op volle toeren. Toch lopen we zonder pauze nog twee uur door voor we in een refuge van Club Vosgesien een droog en beschut plekje vinden. We hebben geluk dat de beheerder net gearriveerd is en de hut in gereedheid brengt voor het weekend. Hij gooit een paar blokken in de kachel, maar wij zijn al weg voor deze op temperatuur is. De aardige man vermoedt dat we iets warms willen en maakt een wortelsoepje voor ons, dat we samen met het brood opeten. We zitten binnen, maar ik ril tot op het bot. De trekkingbroek is nat, omdat mijn regenbroek niet meer waterdicht is. En ook de jas heeft al na 2½ jaar zijn beste tijd gehad.

Maar weer snel gaan lopen. Ik warm me nog even aan de lauwe kachel, trek een extra blouse aan en pak mijn das en handschoenen. De jas is vies nat. Het is nog ongeveer drie uur lopen van Col du Hahnenbrunnen naar Col du Haag. Nu heeft Leendert het zwaar. Zijn rugzak leunt niet goed op zijn heupen en nu dragen zijn schouders het gewicht. Maar hij bijt door. In de sneeuw, door plassen water. Er waait nog steeds een venijnige wind met een miezerige sneeuw. We volgen tijden de sporen van een tegenligger en komen zelfs een wandelaar tegen. We passeren Markstein, volgens het boekje een belangrijk toeristisch centrum. Wij zien alleen een uitgestorven skidorp. Door de verminderde coördinatie en een bril die steeds beslagen is, laat Leendert de hoes met het boekje in een plas water vallen. Omdat er een gaatje in de hoes zit wordt ook het boekje nat. We zullen vanavond de schade opnemen.

Gelukkig de Ferme Auberge van Col de Haag is open. Een echtpaar zit aan de lange tafel. Bij de garderobe doen we onze natte spullen uit. Het duurt lang, zodat de eigenaresse komt kijken. Alles is kliedernat. Ik leg de handschoenen en zakdoek op de verwarming en bedenk dat ik mijn balletschoentjes ben vergeten. De bediening is vlot. Even later zitten we achter een kop thee en een groot bord soep. We kunnen zelfs een tweede bord opscheppen. De hoofdmaaltijd bestaat uit een schotel van zelfgemaakte kaasjes. Erg lekker. Leendert heeft nog plaats voor een tarte au mirtilles. Die is ook zelfgemaakt. Ik proef een stukje en constateer dat het geen topkwaliteit is. Hij is aangebrand.

Op de placemat staat dat we hier kunnen slapen. Als we informeren naar het dortoir worden we teleurgesteld. Ze heeft nog geen vergunning. We mogen wel de tent opzetten. We besluiten een grog te nemen, maar die vind ik vies, zodat ik de helft aan Leendert afsta. We poetsen onze tanden, pakken onze natte spullen in en gaan naar buiten. Binnen merken we niets van het weer. Het blijkt fijntjes te regenen. Ik struikel over een stuk prikkeldraad en klim over de omheining. Het weiland is een grote bult en bedekt met sneeuw. We zoeken vergeefs naar een vlak stukje voor de tent. Leendert vindt een kuil en na enige aarzeling (inspectie) ga ik akkoord. We zetten de tent snel op om niet teveel af te koelen. Het waait als een gek. Hoe overleven we dit? Het grondzeil vliegt op. Met wat zware voorwerpen zetten we zo goed en zo kwaad als kan de tent op. Snel kruipen we in onze slaapzak. Onze sokken, broek en handschoenen gaan mee, zodat ze kunnen drogen. Tot mijn verbazing heb ik het niet koud en val in slaap.

Zaterdag, 19 oktober 2002, via Grand Ballon naar Thann


Midden in de nacht word ik wakker. Het tentdoek klapt steeds tegen Leendert aan. Hij kruipt steeds dichter tegen mij aan. Hij is bang dat de tentstokken zullen breken. ’s Morgens duurt het nog lang voordat het licht is. Het ene moment waait en sneeuwt het; het andere moment is het muisstil. Alles is nat: het dons, de jassen, de onderbroek van Leendert en de blouse. Tegen acht uur vermannen we ons. Ik trek eerst mijn maillot aan. We zetten thee en eten in de tent. Dan moeten we er toch uit. Ik pak me in, trek de rits omhoog en zie blauwe lucht. Niet eens zo onaardig. Het is wel koud. Een laagje sneeuw ligt op het tentdoek. Ik pak mijn fototoestel en schiet een paar plaatjes van dit winters tafereeltje. Nu zien we pas waar we staan. In het Westen hebben we uitzicht op de Grand Ballon…. Terwijl Leendert de binnentent opruimt, schraap ik met de deksel van een Johmabakje de sneeuw van de tent. Leendert stopt de natte tent in een vuilniszak. Hij zal nu wel een kilo zwaarder zijn.

We hebben er zin in. Op naar de Grand Ballon. De sneeuw is droog; er is blauwe lucht en de zon doet ontzettend zijn best. Heerlijk, net Kerst.



Het is een prachtig licht en er waait slechts af en toe een windje. De sneeuw wordt allengs dieper. Onder een erehaag van bomen, met aan het eind het licht volgen we het pad.


Plots zien we een roedel gemzen, die wij waarschijnlijk hebben opgejaagd. Het is een prachtig plaatje zoals ze op de rots poseren. Maar ze zijn weer snel verdwenen achter de kale takken van het bos.


Achter ons zien we de grote bol van de Grand Ballon.


Dat is het weerstation. Met een cirkelbeweging arriveren we even later bij het weerstation en een standbeeld uit de Eerste Wereldoorlog. Vier mannen poseren bij het standbeeld, dat prachtig berijpt is.


De mannen hebben net een klimmetje van 100 m gemaakt; wat een verlakkerij. Wij genieten van het uitzicht over het Rijndal met jagende wolken en zon!
We dalen af naar hotel du Grand Ballon, na eerst de ruïne van het voormalige hotel gepasseerd te zijn. Het pad is ijzig en glad. Bij het hotel wordt net een bus oudjes ‘uitgeladen’. De Grand Ballon is met zijn 1424 m de hoogste berg van de Vogezen en mag niet gemist worden. Voorzichtig vragen ze of het boven glad is. Wij raden af om op gewone schoenen het pad te nemen. Wij nemen afscheid en dalen via de skipiste af. We boffen met het weer. De lucht is koud, dus Leendert houdt zijn muts op en ik hou mijn handschoenen aan.
De sneeuw is weer onder onze voeten verdwenen; we keren terug naar de gewone wereld. We lunchen op een uniek plekje bij de ruïnes van kasteel Freundstein dat in de eerste wereldoorlog verwoest is. Heerlijk in de zon.


Leendert neemt een ijzeren ‘fornuisje’ c.q. bak van de vuurplaats en zet zijn brander erin zodat deze beschermd is tegen de wind. Hier kunnen we nog uren zitten, ware het niet dat de plicht ons naar Thann roept. Eerst weer stijgen over smalle paadjes door prachtig herfstbos, een extra ster voor de GR, maar helaas in de schaduw. We passen een gigantisch oorlogskerkhof uit de Eerste Wereldoorlog. Hier zijn 30.000 Franse soldaten omgekomen. Door geweld, maar ook door de slechte omstandigheden, maanden in loopgraven in bittere kou, wat ik me goed kan voorstellen.

Even later krijgen we nog een mooie terugblik op de Grand Ballon.


Rond halfvier bereiken we Molkenrain. Het ligt op de grens van bos en weiland. We negeren het restaurant en maken een zeer steile klim door het weiland. Tot onze verbazing staan we ineens voor een natuurvriendenhuis. We twijfelen of we hier zullen blijven, maar besluiten toch door te lopen naar Thann. Er zijn de komende dagen nog vele metertjes af te leggen. Een uur later staan we bij de prachtige ruïne van Chateau d’Engelenbourg. De omgevallen Donjon met zijn dikke muren is indrukwekkend.


We kijken uit over de stad en zijn mooie gotische kerk, helaas in de steigers.


Thann is het probleem van de grote stad. Geen camping. Geen informatie. Waar is de gîte? Na enige aarzeling mijnerzijds gaan we naar Logis de France. De receptie is verlaten; drie koks zijn druk bezig in de keuken. In het restaurant is één tafeltje bezet door een krantlezende man. Ik vermoed dat hij bij het interieur hoort. Met veel ou’s en aa’s hijst hij zich uit zijn stoel. “Het is mijn rug”, zucht hij. Hij roept de patronnesse (zijn vrouw?), die achter in de keuken bezig is. Zij is al niet veel beter dan hij. Met een flinke portie aan overgewicht komt we schuifelend en waggelend aan. Een versleten heup.

Kamer 3 wordt helemaal door ons in beslag genomen. Natte onderbroeken op de verwarming; slaapzak op bed; blouse over de stoel; binnentent over de badkamerdeur; grondzeil en buitentent in de douche. Voorzichtig want de tegeldorpel is stuk. Leendert schenkt een grote plas water uit zijn rugzak. Hij heeft geen droog schoon kledingstuk meer.

Op kousenvoeten ga ik naar het restaurant voor het halfpensionmenu. Waar een half uur geleden nog niemand zat, zit het nu vol families. Met kinderwagen en al. De ober zorgt zelfs voor een warm flesje melk. Een enkel tafeltje is nog vrij. Obers rennen af en aan. Wij voelen ons wat bedrogen. Krijgen we eerst een grote menukaart voor ons; blijken we het standaardmenu te moeten nemen en vegetarisch is onmogelijk. “Mag vis?” Dan maar een lekker glas wijn. Schichtig kijk ik om me heen naar de mooi opgemaakte borden, terwijl wij het doen met een zure salade uit een potje, voor Leendert aangevuld met twee plakjes paté. Als we het hoofdgerecht krijgen met een kom droge penne kijken we elkaar niet begrijpend aan. Leendert heeft nog een bergje draadjesvlees en ik een moot gegrilde zalm. (Leendert jaloers) De saus ontbreekt. Met een onvoldaan gevoel eten we de kale bolletjes ijs en gaan snel naar boven. Leendert zet een lekker kopje cafeïne vrije koffie. We zijn moe, zappen wat en gaan slapen.

Zondag, 20 oktober 2020, van Thann naar Gazon rouge


Ik vergat gisteren het raam open te zetten en wordt duf wakker. Om acht uur zitten we beneden aan de ontbijttafel met een enkele andere gast. De patronnesse schuifelt met het ontbijt op en neer. Ik moet me beheersen om haar niet te helpen. Het is een rijk ontbijt in schril contrast met de maaltijd gisteren. We hebben jus, koffie, croissant au chocolat, duivenkater én gewoon brood met jam en boter. Bij het afscheid worden handen geschud. De mensen zijn vriendelijk en spreken zowel Frans als Duits.

We beginnen de wandeling met een bezoek aan de bakker en de gotische kerk. Hoewel in restauratie is de kerk prachtig, rijkelijk versierd met gewelfsleutel binnen en waterspuwers buiten. Helaas te ver af voor een mooie foto. De portalen zijn rijkelijk versierd met beeldhouwwerk.






Binnen bereidt de koster de mis voor met zijn trotse zondaghulpje, terwijl wij ogen tekort komen. Het koor is nog helemaal intact. Verwonderlijk als je bedenkt dat hier de 1e Wereldoorlog heeft gewoed.

We laten de gebouwen achter ons en lopen door de zon gekleurde bossen van de col du Hundsruecken. De zon is nog zwak; er is veel bewolking. De luchtdruk daalt steeds. Een slecht teken, maar we nemen de dag zoals hij komt. De Vogezen staan bekend om het wisselvallige weer.

Een Tsjechische jonge meid vliegt ons voorbij en stopt, want ze wil even op onze kaart kijken. Ze wil in één dag naar de Ballon d’Alsace lopen en terugliften naar Colmar. Ze heeft geen kaart en alleen een klein dagrugzakje. Wij rekenen uit dat ze 8 tot 9 uur moet lopen. Omdat het vroeg donker is, lijkt het ons onmogelijk. Bovendien vallen ons de afstanden tegen. Vijf á zes uur lopen op een dag is het maximum.

Er zijn vandaag veel mensen onderweg. Het is immers zondag én droog weer. Veel Duitsers, voor wie de Vogezen niet ver van huis zijn en aantrekkelijker dan het Zwarte Woud. Na de lange klim door het bos


bereiken we een uitzichtpunt. We zien besneeuwde toppen. Zou het Zwitserland zijn. Leendert zet twee families op de foto en overlegt welke toppen het zijn. We pakken kaart en kompas erbij. Het zijn de Zwitserse Alpen.

Nog een stukje omhoog. Steeds hebben we terugblikken op de Grand Ballon.


We horen de kinderen in de verte. Ze hebben er lol in, en dat kun je lang niet van alle kinderen zeggen. We passeren een kruisbeeld en lopen nu door de weilanden. Koeien grazen nog steeds buiten. De polaire luchten zijn helderblauw en de zon schijnt! We besluiten hier een lunchpauze te nemen. Hoewel het prachtig weer is de wind zeer fris dus is het de kunst om een luw plekje te vinden.


Ballon d’Alsace ligt ver buiten ons bereik. We dalen af en komen een meute mountainbikers tegen. Wandelend, want de helling is te steil en te modderig. Een vader duwt twee fietsen voort; de zoon loopt erachter aan. Wij genieten van de wandeling, kijken uit op een prachtig dal en passeren een rozenbottelplukker. Ik zou graag meehelpen.

In de laatste zonnestraaltjes


drinken we een kop thee. Leendert ontdekt dat ons overnachtingsadres een half uur buiten de route ligt. Ik vind het niet erg. Weer klimmen en een beetje dalen. Ik kijk of er toch een plek voor wildkamperen is, maar het terrein is vrij open en er lopen veel mensen rond. Dan maar naar Gazon Rouge.

Er is een feest aan de gang. De muziek is luid en er wordt gedanst. De tafels staan vol lege glazen. We lopen voor het orkest langs, door de dansende meute, naar de receptie. De bedrijfsleider vertelt over het jaarlijks zwijnenfeest, dat hier elke zondag in oktober gevierd wordt. De bewoners worden met bussen naar boven gebracht. De bedrijfsleider verzekert ons dat het feest snel afgelopen is en de mensen weldra met de bussen naar huis zullen terugkeren. Voor 28,50 euro kunnen we halfpension krijgen; 10 euro voor het dortoir; de rest voor diner en ontbijt. Na het horen van het viergangenmenu stemmen we in.

Een meisje brengt ons naar het verlaten hotelgedeelte. Een grote kamer met 6 stapelbedden is ons domein. Daarnaast vier douches en wc’s. Het lijkt ons ruim voldoende. Na de douche en dat we gezien hebben dat de bussen vertrokken zijn, begeven we ons weer naar de feestzaal. Deze is leeg; in het zijzaaltje zit een familie van 14 volwassenen en een tafel vol kinderen en twee echtparen. Wij gaan aan een gedekte tafel zitten en worden verwend. Heerlijk, een vol bord soep, aardappelschotel met spekjes, kaasplateau en taart toe. Het was moeilijk kiezen uit de vitrine met zelfgebakken taarten. De oorkonde van het patisseriegilde uit 1991 hangt aan de muur. De kwaliteit is nog steeds uitmuntend. Leendert vertelt dat hij hier ooit geweest is met Jeroen en Henk. Na twee dagen regen hadden ook zij zich heerlijk laten verwennen. Een adres om te onthouden.

Maandag 21 oktober 2002, via Ballon d’Alsace naar Mont Jean


Ik heb vannacht veel wakker gelegen, omdat ik bang was me te verslapen. We hebben geen wekker bij ons en Leendert rekent op mij. Vannacht snurkte Leendert. Hij heeft last van zijn keel. Ik ben blij met het dortoir, want het waait en regent. Om acht uur arriveren de schoonmakers, die ons voorzien van een viersterren ontbijt. Muesli, cornflakes, yoghurt, sap, kaas, fruit, confiture, brioche en brood. Allemaal van het huis. Hier wil ik dus niet meer weg. Terwijl de schoonmaker met dreadlockkapsel begint met vegen, rekenen wij af.

Blij gemoedereerd, voorbereid op veel regen en kou, met een extra maillot, stappen we naar buiten. Het is veel warmer dan onze eerste Vogezendag. De wind loeit, maar deert me niet. We lopen in de windschaduw van de berg redelijk beschut terug naar Col des Perches. Even later kijken we uit op het gelijknamige meer, dat omringd is door de meest fantastische herfstkleuren en enkele sparrenboom.
Ik trek mijn handschoenen uit en maak een foto van het hartvormige meer.



Nu heb ik nog gevoel in mijn handen; straks ben ik waarschijnlijk te koud. Maar we raken niet doorweekt en verkleumen niet. We maken een rondje om het meer en stijgen niet veel, dus het is alleraangenaamst. Leendert denkt hier anders over.

Nooit meer vergeten! Haute Bers. Even later staan we in een prachtig hutje. Dit was het ideale overnachtingsadres. Een mooi, vrij nieuw, hutje met kachel, kaarsen en een bemost dak. Romantische gevoelens wellen op. Hadden we dit maar geweten. Hoewel, dan hadden we Gazon rouge gemist. Ik zou niet kunnen kiezen.

Achter een steen drinken we ons kopje koffie. Gelukkig is het droog. De hoogtemeter brengt ons in verwarring. Het bordje op de Col de Morteville zegt 1170 m, maar Leenderts hoogtemeter zegt 1070 m. Leendert had gelijk, want na wat klauterwerk zien we de Ballon opdoemen. Hij lijkt nog mijlenver weg. Het is nog slechts 175 m stijgen. In de mist wel te verstaan en over de rivierbedding. Het regent niet meer; het uitzicht is 360 graden, maar vaag. In de verte zien we Jeanne d’Arc en dichtbij de Maagd waar Leendert zo naar verlangde. Notre Dame de Ballon d’Alsace mag in haar schone blauwe kleed op de foto.



Ik hou het toestel stevig vast, want de wind waait zeer krachtig. Het lijk de Ventoux wel. We snellen naar de Ferme Auberge waar we een grote glazen kom met erwtensoep krijgen. Dat is onze lunch. We kletsen met een Belgisch stel. De man komt hier elk jaar voor de Gr 5 en de wijn en laat deze keer zijn vriendin de hoogtepunten van de Vogezen zien. Ik heb dorst en wil nog een kopje thee, maar heb spijt omdat die duur blijkt te zijn.
Ik trek mijn maillot uit, want ik zweet peentjes in de maillot, trekking- en regenbroek.

Tevreden lopen we verder. We blikken nog even terug op de Ballon d'Alsace met zijn prachtig nevelig herfstkleed.


De twee hoogtepunten van deze vakantie zijn geslecht. Nog twee wandeldagen en dan zijn we (bijna) in de Jura. Een vreemd gevoel. De zin van het wandelen is verdwenen. Het enige doel is Nice, maar dat is 2600 km weg en allesbehalve tastbaar. De wind is nog steeds fel en blaast ons bijna van de weg. Er volgen nog een paar kleine klimmetjes. Misprijzend kijk ik naar de bulldozers, die bezig zijn om weer een stukje natuur te verminken tot skipiste. Helaas gaat het weer regenen en een dikke mist daalt op ons neer, zodat we geen uitzicht meer hebben. Maar de wind blaast de mist weg


en de zon schijnt. Het zachte mystieke licht door de bomen is prachtig.





 In een open abri van de bosarbeiders eten we een sinaasappel.

We nemen het zekere voor het onzekere en kiezen voor de gîte van Bernard en Yvette Stalder in Mont Jean. Het is slechts 10 minuten van de route. De hond slaat aan en de keuterboer verwelkomt ons. Dit is weer eens een echte gîte met keuken, 3 slaapkamers en veel bedden. Wij hebben het huis voor ons alleen. Het is heerlijk verwarmd. Door het dakraam kijk ik naar de prachtig ondergaande gele bol. Op verzoek van de vele opgeplakte briefjes, zijn we zuinig met het water. Ik kan me niet voorstellen dat het water schaars is, gezien de vele regenbuien. We maken geen gebruik van man’s kookkunst en koken zelf couscous. Helaas heeft hij geen geitenkaas meer en stellen we ons tevreden met een halve fles rode wijn. En eindelijk hebben we weer tijd voor scrabble.
We maken plannen voor de komende twee dagen. Overnachten is een probleem. De folders in het huis en het verhaal van het Belgische stel brengen ons op een idee: morgen lopen tot Evette, daar met de trein naar Ronchamps, de kapel van Corbusier bezoeken, terug naar Evette en daar in de jeugdherberg overnachten. Plan twee: naar het fort van Salbert, afdalen naar Belfort, de bezienswaardige stad bekijken, in een hotel overnachten en de volgende dag weer terug naar de route. Ik noteer de goedkoopste hotels van Belfort uit de folder.

Dinsdag 22 oktober 2002, naar Belfort


Na de nodige regenbuien is het nu droog. In de keuken zetten we thee en eten een karig ontbijt. Maar alles is karig na het ontbijt van gisteren. We wagen het erop en gaan zonder regenbroek op pad. Het is ongekend warm en na enkele klimmeters kan het fleece uit en even later ook de jas. Dat we dit nog meemaken. De Vogezen liggen nu definitief achter ons. Het is nu nog slechts een kwestie van ‘uitlopen’. We kijken regelmatig om. Boven de Vogezen hangen dikke zwarte wolken. Hoe zouden Jeroen, Cees en Anya het maken? Zij lopen samen met de NKBV in de Vogezen.

We willen vandaag plan 1 uitvoeren, dus met de trein van Bas-Evette naar de kapel van Corbusier in Ronchamps. We passeren een kat in fraaie pose


zien diverse meren


en lunchen aan de rand van een bos met uitzicht op herfstkleuren.


We hebben relatief veel asfalt en komen door relatief saaie dorpjes. Tegen 2 uur zijn we in Evette. Tot groot ongenoegen komt er maar één keer per dag een trein. Alleen ’s morgens vroeg. We ontvouwen plan 2: Fort Salbert en afdalen naar Belfort. De klim is brutalement. Venijnig van 470 naar 670m. Leendert loopt ver achter. Ik wacht. Op het grote fort hebben we 360o uitzicht. In de diepte ligt Belfort.


Het is winderig koud, we gaan weer snel verder. Volgens het GR- boekje kun je in de kazematten van het fort overnachten, maar het ziet er onfris uit. Het is meer een hangplek voor jongeren. We volgen de blauwe route naar Belfort, passeren het trimparcours, maar raken de weg kwijt. Bij Cravaux belanden we in de achtertuinen. Door braamstruiken klimmen we tegen de berm omhoog naar de weg. De lange weg naar Belfort. Door de eeuwig saaie buitenwijk, langs de industrie van Alstom, de producent van treinen. Amper in het centrum begint het ook nog te miezeren. Ons eerste hotel blijkt gesloten. Het tweede adres mógen ze sluiten. Het is een derderangs hotel, waar al minstens veertig jaar niets aan gedaan is. We moeten vooraf betalen, wat al aangeeft welk soort publiek hier vertoeft. We hebben een kamer boven de kroeg. Betaal je hier 27 euro voor? Ze serveren geen ontbijt. Gelukkig maar. Ik denk te kunnen douchen, maar er zit letterlijk een kink in de kabel. Er komt geen straaltje water uit de douchekop. Ik neem niet de moeite om te gaan klagen. Ik was me aan de wastafel.
Op zoek naar een restaurant lopen we naar de oude binnenstad. We komen door een chique winkelstraat met chique restaurants en chique prijzen. De stad staat vol auto’s; het is donker en er is geen mens op straat. Aan de overkant van het plein zien we licht. Laten we die restaurants proberen. De menukaart is niet slecht en de prijs redelijk. Even later hebben we een plank met en grote pizza/pannenkoek voor ons. De ober maakt voortdurend grapjes. Lichtelijk aangeschoten loop ik terug naar ons hotel du Centre.

Woensdag, 23 oktober 2002, naar Héricourt


Ik kijk naar buiten. De lucht is grijs. Ondanks de redelijke stadsrust, weinig verkeer en een rustige bar heb ik niet erg goed geslapen. Het matras zakte door en de kussenrol is te dik. We nemen ontbijt op bed en verlaten het hotel onopgemerkt. Nog geen 10 minuten later begint het te regenen. Steeds harder. Regenbroekenweer. We lopen dezelfde weg terug als gisteren. De weg lijkt minder lang omdat we nu de weg weten. Aangekomen bij het bos zijn Leendert en ik het niet eens. Leendert wil via de veilige, slingerende, geleidelijk stijgende asfaltweg en ik wil via het steile, smalle, glibberige hobbelige, vage bospad. Het compromis is een breed steil bospad naar boven en verder via de slingerende asfaltweg tot de GR 5. Anderhalf uur na het verlaten van hotel du Centre zijn we weer bij de GR. De regen is geen moment gestopt en we zijn inmiddels behoorlijk nat. Gelukkig zijn we niet koud. We maken weer eens plannen voor het runnen van een gîte d’etappe, omdat er in dit gedeelte van de GR geen overnachtingsmogelijkheden zijn. We glibberen en glijden verder, klimmen door Châlonvillars


en komen zo weer op een lang bostraject. De plassen op het pad laten mooie mozaieken van bladeren zienEen andere afleiding is het Croix des Femmes. De legende vertelt dat in de 19e eeuw een vrouw en haar twee dochters tijdens het werk onder een boom gingen schuilen. Ze werden daar door de bliksem getroffen.Twee kruizen herinneren hieraan.


In het eerst volgende dorp negeren we de Auberge (wie wil twee druipers?) en zetten koffie in het bushokje. Best te doen. We trekken even het fleece aan voor droge warmte. Een boertje zegt dat we niet het goede weer voor de wandeling hebben uitgezocht. Ik geef hem gelijk, maar weet geen snel, gevat Frans antwoord. We discussiëren over het opvoeden van kinderen, nadat een moeder een kind op de achterbank schreeuwend tot rust maant. Het kind schreeuwt / huilt nog harder.

De natte jas gaat weer aan, tot het volgende dorp, waar het geluk met ons is. Het is lunchtijd en er is weer een abri. Zelfs rianter dan de vorige. Het is een soort serre. Leendert hangt zijn jas aan een haakje en we warmen ons aan de soep. Het houdt zelfs op met regenen. Ik zie enkele blauwe vlekjes in de lucht! Het is van korte duur. Zodra we het dorp verlaten krijgen we de volle laag. Al gauw nemen we afscheid van de GR 5 en zetten koers na het station. Weliswaar met een omweg, want het lijkt op te klaren, dus waarom niet. Weer gaat de regen tekeer. Zwarte wolken hangen boven Héricourt én boven ons. Even schijnt de zon. De steeds heviger buien wisselen af met felle opklaringen. Wanneer de regenbroek droog is, kondigt zich de volgende bui aan. Om kwart over vier zijn we bij het station.


We kleumen 10 minuten, zien een prachtige regenboog, en stappen in de trein naar Belfort.

Nog vier uur voor de trein naar Bazel vertrekt. In het café van het station drinken we warme chocomel en denken ons warm. Een grote plas water verzamelt zich onder ons tafeltje. We rekken de tijd tot zeven uur met scrabble. Dan gaat de stationsrestauratie open en kunnen wij aan tafel. Het ziet er gezellig uit, als in een treincoupé met gordijntjes en lampenkapjes. We bestellen het dagmenu, ondanks de waarschuwing van de ober dat het veel te veel is. We hebben net besteld of een groep jonge studenten neemt plaats. Dit gaat tijd kosten! Hopelijk komt het goed. De ober heeft de dankbare taak alles in zijn eentje te moeten doen en de keuken ligt aan het andere einde van het café. De groep moet lang op hun drankjes wachten en men kan maar één keer bestellen. Een oudere man wordt verteld dat hij kan vertrekken; het is te druk. Tussen obers bezigheden krijg ik keurig op tijd mijn salade, kipkerrie en citroenrijsttaart. Leendert heeft ook een salade, rundvlees en ijs. De kwaliteit is goed. De klok tikt door en nog net op tijd kunnen we afrekenen. De trein naar Bazel, de nachttrein naar Utrecht; dan zijn we morgen weer thuis. Net op tijd voor het competence centre en mijn driedaagse wandeling met Mieke over het Maarten van Rossumpad.


 Respectez le sommeil de vos voisins.

maandag 17 juni 2002

02-05-26-MFr GR 4 van Vardal naar Rhônedal

Route de Soleil, de GR4 van Vardal naar Rhônedal


Zondag 26 mei 2002, Gouda


Na wederom een succesvol concert van Leendert en koor zijn we al vroeg op. Halfacht. Geert heeft hier geslapen, maar vertrekt al gauw. We hebben alle tijd om te pakken. Boven in de rugzak ligt het boekje van de GR 4, ‘La Haute Provence, Grand Traversée des Préalpes’. Na een discussie Italië of Frankrijk, is het toch Frankrijk geworden, omdat we dit boekje al hadden en we geen Italiaans spreken.Tegen drieën worden we zoals gewoonlijk wat zenuwachtig. “Hebbe we allus? Koelkast uit?” Leendert weegt de rugzakken: 15 kg voor hem en 15½ voor mij. Maar ik heb dan ook nog de kranten van de afgelopen dagen.

Halfvier zijn we onderweg naar het station. Toch nog vergeten de jus uit de koelkast te halen. Dat wordt een heerlijke schimmeldrank. In de trein bij Nieuwerkerk zien we dreigende zwarte luchten. In Rotterdam krijgen we een fikse bui en hagel. We stappen over op de Thalys. Business Class betekent dat je met je knieën naast je oren in de stoel zit. De rugzak kan tussen de rugleuningen gepropt worden. De service bestaat uit geen service. Je mag zelf je drankjes halen in de bar. Tijdens het lezen sla ik een Franse familie gade. Waarschijnlijk een weekendje Amsterdam gedaan? Ma heeft een afzichtelijk beige jutepak aan en kijkt huiswerk na. Pa en zoon lezen de Financial Times. Ze zijn onrustig en gaan af en toe op het balkon zitten.

Parijs. Gelukkig blijken de drie jaar oude metrokaartjes nog steeds geldig. We hebben slechts één uur overstaptijd. De metrostress slaat toe. Waar moeten we heen? Welk station moeten we overstappen? Tot overmaat van ramp gaat de metro niet verder vanwege een ongeluk. Ik schiet een Fransman aan: naar Bastille en daar lijn 5 naar Gare d’Austerlitz. En het lukt zowaar, we zijn ruim op tijd.

We lopen het lange perron af naar het laatste rijtuig. De nachttrein naar Nice is vol met eenzame mannen; het perron met enkele verlaten vrouwen. Het is nog nooit zo rustig geweest in een trein. Niemand spreekt een woord en iedereen gaat vrijwel direct slapen. Leendert en ik ontdoppen een flesje AH wijn en lezen nog wat. We liggen op de bovenste etage.

Maandag 27 mei 2002, Nice


Een goed bed, maar ik heb toch niet goed geslapen. Met een vertraging van een half uur komen we aan op het station van Nice. Het ziet er regenachtig uit. Bij het VVV-kantoor halen we een stadsplattegrond, zodat we het Chagallmuseum niet kunnen missen. Het is nog veel te vroeg en we gaan naar de overkant wat drinken. We belanden in een wat verlopen zaakje, waar de serveerster haar beste tijd gehad heeft. Leendert bestelt een ontbijt en krijgt jus d’orange, een oud croissantje en een koffie. Ik hou het op een koffie. Leendert heeft geen slippers en koopt die in een winkel voor 7,50. Bij het speciale station voor het provence-lijntje kopen we alvast de kaartjes voor de trein; dan is dat maar alvast geregeld. Het station is nieuw. De muren van het oude station staan er ook nog. Het moet een indrukwekkend gebouw geweest zijn.
Na verscheidene pogingen, kunnen we nu eindelijk pinnen.

Inmiddels is het Marc Chagall Museum open en willen we naar binnen, maar we worden tegengehouden. Onze rugzakken zijn te groot en mogen niet naar binnen. We gaan om beurten. Terwijl de een buiten in het zonnetje wacht, maakt de ander een rondgang langs de schitterende schilderijen. Drie glas-in-lood ramen vertellen het scheppingsverhaal. Een zaal is helemaal gevuld met Bijbelse voorstellingen. De kleuren zijn intens, diep blauw, vurig rood maar ook in een bruine waas. Zeer boeiend. Ik zie steeds weer nieuwe dingen. Ik geniet, maar zou graag samen met Leendert gekeken hebben. Twee zien meer dan één en Leendert is veel meer op de hoogte van de bijbel.

Om één uur vertrekken we met het tramtreintje naar Entrevaux, onderbroken met een busreisje, omdat het spoor niet betrouwbaar is. Tijdens de overstap barst een regenbui los. Ik knip snel een foto van het station van Puget-Theniers, omdat we hier 2 ½ jaar geleden de GR 4 beëindigd hebben met de groep van Ellen.

Entrevaux is een mooi Frans plaatsje aan de brede ondiepe Var. Het heeft een historische brug en vele kruip-door-sluip-door straatjes. Smalle straatjes en hoge gebouwen. Het is pas drie uur en ik voel er veel voor om niet naar de geplande gîte te gaan, maar alvast te gaan lopen en te zien waar het schip strandt. Leendert denkt hetzelfde. We wachten tot de bakker opengaat, kopen een brood en tappen water uit de bron naast de apotheek. Na één km lopend langs de weg, word ik aangehouden door de gendarmerie. “Waar ik vandaan kom? Wat ik ga doen?” Ik geef netjes antwoord en dat is blijkbaar goed, want ik mag verder.

Zodra we de asfaltweg verlaten en de GR4 opgepakt hebben, worden we getrakteerd op bloemen en op miezerregen. We trekken onze jas aan, zweten en stijgen verder. Ik besluit ook om een ‘Bloem van de dag’ te benoemen. Vandaag is dat het lief stralende roze zeepkruid. Wat is het hier heerlijk. 


We lopen door een prachtig loofbos. Na vier uur lopen zien we in de verte het klooster van Saint Jean du Désert.


Hoewel ietwat van de route, gaan we nieuwsgierig kijken. We zijn verrukt. Deze plek is uniek. Het ligt op een heuvel en is omgeven door iets hogere toppen. Zelfs in de verre verte is geen enkel spoor van bebouwing of beschaving. Het klooster is verlaten. In het GR-boekje lees ik dat het alleen tussen 24 juni en 29 augustus bezocht wordt door pelgrims. Een schuur is open en ingericht met tafels, banken en planken. Het ziet er schoon uit, alleen in een hoek zijn lege wijnflessen en wat afval verzameld. Leendert stelt voor hier te gaan slapen en zo geschiedde het. Hij maakt een bed van de planken en een afscheiding tegen de wind. Ik bemoei me met de couscous, die niet wil garen vanwege de hoogte.


Na negen uur kunnen we eindelijk eten. Na de koffie gaan we slapen, want het is al donker. Die nacht is het onwaarschijnlijk stil. Muisstil.

Dinsdag 28 mei 2002, Saint Jean du Désert


Dag van het kartelblad

Rond zes uur ben ik wakker. De zon verschijnt achter de nog niet bloeiende kastanjeboom en strijkt neer voor de schuur. We slepen de schragen tafel naar buiten en ontbijten in de zon. Heerlijk! 



Natuurlijk ruimen we alles op, zodat niemand kan zien dat wij hier waren. Nog in de koelte van de morgen vervolgen we ons pad door het loofbos. 



Dit is vakantie. Dit is genieten (mannetjesorchis). 



Wij zijn de enigen op de wereld. Geen mensen tegenkomen en dan een hert op je pad. Het maakt een blaffend geluid. Het weet niet dat hij van ons niets te vrezen heeft; dat wij geen jagers zijn.

Af en toe zijn we de weg kwijt, maar gelukkig pakken we de route even later weer op. We passeren verschillende verlaten en verwaarloosde kapelletjes. Muurschilderingen zijn afgebrokkeld. Er staat wel een bank. Na Umbraye bereiken we Le Touyet, 



een verlaten plaats waar nog maar vier of vijf mensen permanent wonen. De overige woningen dienen als zomerverblijf voor mensen van de Côte d’Azur. We passeren een Nederlands stel dat op een bankje naast de weg een boterham eten. Ze wonen hier in de buurt en lopen steeds stukjes van onze route.

Bij de rivier houden we een aangename picknick, niet wetende wat ons nog te wachten staat. Vanaf de rivier lopen we pal omhoog over grint. Het is ongelooflijk steil. De kuiten smeken om genade. Maar dat is nog niet alles. Door een aardverschuiving is een gedeelte van het pad verdwenen. Zo goed en zo kwaad als het gaat klauter ik naar boven, maar ik zie nog geen pad. Leendert loopt voorop en ziet een duidelijk pad en even later markering. Het leed is geleden en even later komen we op een hoogvlakte, 



die al gauw verandert in een grote gele zee van zonneroosjes, kartelblad, boterbloemen, alpenanemonen,


paardebloemen, trollius, enkele narcissen en veel sleutelbloemen, ‘afgeblust’ met blauwe gentianen en zachtroze valeriaan. Leendert ontwaart zelfs kievietsbloemen. Ik vind het kartelblad met zijn gedraaide (wokkel)structuur erg mooi.

Het pad verandert in een spoor en verdwijnt in het niets. We volgen stenige richeltjes, maar het echte pad ligt hoger. Het maakt niet uit, want de richting is duidelijk. Even later komen we op de asfaltweg en duiken het bos in. Dat is zo aardig van de GR4-bedenkers: ze mijden de autoweg. Helaas vergeten ze menigmaal dat duidelijk te markeren. Ook op dit bospad raken we de markering kwijt. Op intuïtie en kaart gaan we naar beneden. Toeval of niet, we vinden de markering. Deze brengt ons naar het kapelletje Saint Barnabé. Het is al 4 uur geweest en we moeten nog 2 ½ uur. Maar nu misleidt de markering ons. We twijfelen over een afslag, maar met mijn haviksogen zie ik de markering op een supersmal boompje en loop resoluut door. Als we weer beginnen te twijfelen is er weer de markering. Na 750 m komen we op een splitsing met een asfaltweg. Dit kan echt niet. We besturen de kaart en constateren dat dit we de markering van een variant volgen. Via de asfaltweg pakken we de draad weer op en even later volgen we de lange saaie Allée forestière langs de hoogspanningslijnen. We zijn moe. Een bonbon Napoleon geeft ons moed. Volgens de beschrijving moeten we bij een pyloon het rechtse pad kiezen, want dit is de snelle variant naar Castellane. En weer is er geen markering of pad te zien. Ook bij de volgende pyloon niet. We gaan toch rechtsaf en even later komen we toch op de gemarkeerde route, die uit de richting van de eerste pyloon komt. Even later zakt Leendert in elkaar. Hij heeft het gehad. Het is een mooi pad, maar we kijken steeds tegen de laagstaande zon in. Het enige hoogtepunt zijn de heerlijke wilde kersen. Het zoeken zat, volgen we in La Garde de weg na Castellane. Het begin van de stad wordt gemarkeerd door een enorme rots met hoog op die rots ‘Notre Dame du Roc’. Bij het plein zijn vele restaurants. Ik moet snel beslissen, want anders worden we chagrijnig. Eigenlijk te moe om te eten ploffen we om acht uur neer op het terras van een toeristenrestaurant. Twee Nederlandse echtparen leiden me af met hun opschepperij. Het eten is duur. We zitten naast de ijssalon, een kiosk midden op het terras van het restaurant. Een oudere ober is verantwoordelijk voor de ijsbestellingen. Hij heeft het niet druk.

Na het eten gaan we op zoek naar de camping. De vele borden geven geen aanwijzingen. Volgens het GR-boekje ligt de camping óp de route. Leendert vreest nog kilometers te moeten lopen naar de camping. Gelukkig zie ik wat lichtjes. We bevinden ons aan de achterkant van het terrein. Via een omweg komen we om precies 10 uur aan bij de hoofdingang en het bureau. Een aardige, belangstellende vrouw (uit Touyet) brengt ons naar een rustig plekje en zo komt toch nog alles goed. 12 uur onderweg was wat veel voor de eerste volledige loopdag.

Woensdag 29 mei 2002, Castellane


Dag van de Adonis

Zes uur. Halfzeven. Ik heb lekker geslapen. Het was ongekend rustig op de camping. Zelfs de motorrijders heb ik niet gehoord. Ik neem een heerlijke douche in de perfect onderhouden wasruimte. We ontbijten buiten en pakken een droge tent in. Castellane verkoopt me een duur stokbrood en ik weet weer niet wat ik bij de Casino zal inslaan. Het wordt knäckebröd, een blikje groenten, kaas en een onbegrijpelijke telefoonkaart. Leendert voelt zich een wrak en wil na mijn gedraal nu eindelijk eens lopen.

Inmiddels is het al 9.15 uur. We volgen vrij lang het asfalt. Het belooft een warme dag te worden, want de zon is al fel. Eindelijk gaat de geleidelijk stijgende weg over in een Romeinse kiezelweg. Tegen het muurtje van de weg drinken we koffie. Het valt niet mee. Er is weinig flora langs de route. Natuurlijk zijn er de bloeiende tijm, de salie, Melissa melitifolium en veel zonneroosjes. We zijn erg blij met de eiken en wind, die voor verkoeling zorgen. Het Castellum, zoals ik de rotswand noem, is erg mooi.



Officieel heten ze Cadières de Brandis. Dan zien we hoog tussen de rotsen ingeklemd ons eerste doel, de kapel van Saint Jean. Maar eerst maken we nog een paar flinke lussen, om het tussenliggende dal te omzeilen. Net voor het kapelletje is een splitsing. Leendert wil vandaag een strak tijdschema aanhouden om niet weer zo laat aan te komen. Dit betekent dat ik niet naar het kapelletje mag, dat net niet op onze route ligt. Even voor Chasteuil mogen we lunchen. Nadat de schoenen uit zijn, het inmiddels gebroken stokbrood is belegd met tomaat, kaas en tijm, en terwijl de mieren ons bezoeken, bestudeert Leendert de telefoonkaart. Er staan drie lange telefoonnummers en een code op. Onze kennis van het Frans schiet tekort. We begrijpen het niet.

Chasteuil is een prachtig gelegen plaatsje. Een artistieke commune bewoont het dorp en verkoopt schilderijtjes en keramiek. Maar wij gaan met een dikgevulde portemonnee en lege handen verder. Er zijn nog vele dagen te gaan. Wij gaan naar de cause waar de schapen lopen


en de zeldzame Adonis bloeit. Hoewel niet meer op haar mooist, mag ze toch op de foto. Even later hebben we zicht op ‘Gorge du Verdon’ en Rougon.


De kloof is in grijs en groen gehuld; Rougon ligt er als een adelaarsnest boven.

We steken een klein stukje af en zijn om vijf uur beneden in Rougon. Verbaasd constateren we dat er een restaurant is. Misschien kunnen we hier eten én slapen, want we hebben weinig zin in ‘Point Sublime’, dat waarschijnlijk duur en vol dagjesmensen is. Leendert wacht op een bankje bij de Jeu de Boulebaan, waar de mannen spelen en de vrouwen kletsen. Ik verken het dorp. Niets wijst op een mogelijke slaapplaats, dus ik ga maar eens vragen bij het restaurant, dat er nog erg leeg en ‘bijna open’ uitziet. Ik word naar de crêperie gestuurd, waar ik net vandaan kom en waar toen niemand was. Leendert en ik lopen er naartoe en nu is er wel iemand. Het meisje vertelt dat de gîte aan de overkant is. Onzichtbaar voor alle potentiële klanten. Geen enkel bord. Waarschijnlijk ook ‘bijna open’. Een gemiste kans. Het meisje brengt ons naar een prachtige kamer met lits au mariage (in de vorm van een boxspring!) en mét uitzicht op de ‘Gorge du Verdon’. Mooier kan eigenlijk niet. Subliem. Alleen jammer van de elektriciteitskabel door het beeld.

Ik neem vandaag voor de tweede keer een douche en nu zitten Leendert en ik op het terras van de crêperie in de laatste zonnestraaltjes van die dag ons mentaal voor te bereiden op de zware dag van morgen. Leendert ontdekt dat we gisteren 9 uur zuivere looptijd hadden in plaats van de berekende 7 ½ uur. Dat verklaart de ineenstorting van Leendert en de naweeën van vandaag. Zullen we aan tafel gaan? We eten hier namelijk. We kunnen kiezen uit crêpes, crêpes of crêpes. Het wordt een heerlijke gevulde met aubergine, gedroogde tomaat en een massa pesto. Aan de tafel naast ons zit een Engelsman, die ook in de gîte logeert. Hij gaat morgen net als wij naar de Verdon.

Na het citroen-ciderijsje van Leendert maken we een avondwandeling naar het chateau. De ruïne ligt op een rots, waartegen Rougon geplakt is. Klauterend gaan we omhoog en kijken uit over de Verdon


en als ik me uitrek


kan ik de gîte en spoorbloemen zien. Van het kasteel resten slechts wat muren en bogen. Tegen tien uur gaan we slapen.

Donderdag 30 mei 2002, Rougon


Dag van de vlasbloem.

Zes uur. Het bed was perfect en de gîte precies wat we nodig hadden. In de keuken zetten we thee en ontbijten aan de keukentafel. We eten ons eigen stokbrood, omdat we vroeg weg willen. Het is onmogelijk stil te zijn, want elk geluid wordt 10 keer uitvergroot. De piepende deur, de stoelpoot over de vloer, de deksel op het aanrecht en het doorspoelen van de WC. Arme andere gasten. Sorry. Gelukkig is de Engelsman al wakker. Even voor zeven uur verlaten we het pand en in de koelte van de morgen bereiken we na een half uurtje ‘Point Sublime’. Het hotel is dicht, dus maar goed dat we gisteren niet doorgelopen zijn.

Wordt de ‘Gorge du Verdon’ hét hoogtepunt van de vakantie? Leendert is hier 30 jaar geleden met Remieke geweest tijdens hun verblijf in de villa van tante Eke en weet nog van de lange tocht over laddertjes, de donkere tunnels en de late lift van de Belg van La Maline naar de auto. Wij beginnen vol goede moed zonder zaklamp aan de eerste tunnel. Tot we tot onze enkels in het water staan. Leendert haalt de zaklamp uit mijn rugzak en we vervolgen het parkoers met hobbels en bobbels en plassen water. De tunnel is veel langer dan ik had verwacht. Leendert schat één kilometer. Ik vind dat wat veel. We vervolgen de Gorge, krijgen nog een tunnel, en lopen afwisselend dicht bij de rivier en soms 10 of 20 meter boven de waterspiegel.




We lopen in de schaduw en de temperatuur is aangenaam. Soms denk je dat je door een gewoon bos loopt. Maar als je dan naar boven kijkt, zie je de steile wanden en de prachtige rotsformaties. Toch is de tocht voor Leendert heel anders dan 33 jaar geleden. In zijn beleving was het kaler en de route avontuurlijker met ladders, veel meer tunnels en meer klim- en klauterwerk.

We hebben nog maar net een koffiepauze gehad als we in de volle zon terechtkomen en weer stoppen voor een smeerbeurt. Rugzak af, pijpen afritsen, smeren en petje op. Tot nu toe zijn we nog maar drie mensen tegengekomen: twee klimmers en één visser. Na veel ops en afs komen we bij een steil stuk. Er zijn allemaal stalen ladders van wel 60 meter lang. Er komt een grote groep enthousiaste Fransen van gevorderde (= Leenderts) leeftijd, die bij het passeren voor een opstopping zorgen. Ik maak een foto om de diepte vast te leggen.


Brèche Imbert is een trefpunt van nationaliteiten. De meute is begonnen in La Maline. Slim, want dat is het hoogste punt. Ik vraag me af of ze ook teruglopen, want in het voorseizoen rijden er geen bussen van Point Sublime naar La Maline. Nu willen we allemaal even op de hoge rots voor een mooi uitzicht op de Gorge. ‘Onze’ Engelsman uit de gîte is er ook. Hij heeft een hoger tempo dan wij met volle bepakking.

We komen geen enkele rugzaktrekker tegen. Het zijn allemaal dagwandelaars. Na een ronding van een rots met diepe afgrond kijkt Leendert hoe een vrouw aan het klunzen is en prompt maakt hij een uitglijder op de grinthelling. Gelukkig valt hij niet naar beneden, maar zijn knie is kapot en in zijn broek zit een grote winkelhaak. Na het afritsen van de pijpen en een behandeling met Betadine kunnen we in de bloedhitte ons zigzagpad naar boven vervolgen.


Het is een nieuwe route, waarschijnlijk om de massa toeristen aan te kunnen, want vroeger had je op het laatste stuk een steile ladder. Ook nu horen we in de verte dat ze nog steeds bezig zijn met een nieuwe route. Regelmatig ontploft het dynamiet.

Zwetend komen we aan bij La Maline.



Op het terras van het verlaten restaurant annex berghut drinken we wat om daarna nog twee uur over de D23 te lopen. Deze portie asfalt nemen we liever vandaag dan morgen. En het is pas halfvijf. De weg is weliswaar asfalt, maar het uitzicht op de Gorges is prachtig; de diepte onmetelijk.



We zien vijf kanoërs, die vanaf een rots de rivier induiken en door het wilde water hún weg vervolgen. Ietsjes sneller dan wij. De rotsen leunen naar elkaar toe, zodat de doorgang niet zichtbaar is, maar de waterduivels razen voort en even later zien we de vijf stipjes aan de andere kant.

In La-Perlud-sur-Verdon kiezen we voor de camping die het dichtst bij het centrum is, om even later uit eten te gaan. Door toeval, op zoek naar de supermarkt, lopen we langs een alternatief restaurant, waar ze heerlijk voor ons koken. Er is één menu: palidière (uienquiche), selderij met honing, lam voor Leendert, sla en de heerlijkste citroencake. Vooral de aandacht en het buiten eten maken het nog lekkerder.

Vrijdag 31 mei 2002, La Perlud-sur-Verdon


Dag van de stekelbrem

Net voor we vertrekken zie ik de campingbaas rondscharrelen bij de washokken en kan ik het campinggeld toch afrekenen. Het is een aardig oud mannetje. Hij informeert naar onze plannen en laat me een foto van een Indiaan zien. Waarom weet ik niet.

We verlaten La Perlud en sluiten aan bij een Engelse SNP-groep. We beginnen met een fikse helling en met hun lichte dagrugzakjes zijn ze snel uit zicht. En misschien lopen ze een andere route. We zijn weer snel op temperatuur van het stijgen en volgen een stenig pad naar de kam. Zo, dat hebben we gehad. Voorlopig dalen we af naar de ‘Source de Barbin’ en de ‘Jas de Barbin’, waar we quiche eten, en vervolgen de route. Voor zover mogelijk, want hij is regelmatig niet gemarkeerd. De overdaad aan grote gele rozetten stekelbrem is vandaag overweldigend.


Zelfs ik vind de brem, niet mijn lievelingsplant, mooi. Het geeft kleur aan de bossen.

Het is vandaag een wandeldag. We komen verscheidende wandelgroepen tegen. Het zijn sportieve oudjes. Zou ik over 30 jaar ook nog zo actief zijn? Dan zie ik ineens iets azuurblauws. Het meer van Saint Croix.


Hoogspanningsmasten en –leidingen verpesten de omgeving. Ik neem maar weer een slok water, want het is heet op de kam. Hoewel ik verwacht te dalen gaat het steeds op en af. Meer op dan af. Er komt geen eind aan. Bij een van de laatste bulten, ‘Col d’Ane’ verwacht ik toch minstens een mooi uitzicht. Maar noppes. De eikenbomen beletten dat. Gelukkig geven de bomen schaduw.

We vragen ons af waar Moustiers ligt, het einddoel voor vandaag. Het moet hier ergens aan de voet van de berg liggen. De steile stenige afdaling valt niet mee. De zon brandt genadeloos. Niet eens een vlakke plek om te pauzeren. Maar ik moet rusten en even wat drinken. Hijgend neem ik een paar flinke slokken. De rotsen zijn prachtig, dat moet gezegd worden.

Net als het minder steil wordt, maakt Leendert een uitglijer en zijn hand belandt in een stekelige struik terecht. Samen verwijderen we de stekels, maar vele zitten onder zijn vel. Hij gaat toch toch elke dag een uitglijer maken? Eindelijk zijn we op de D-weg. Mijn T-shirt is drijfnat en mijn elleboog verbrand. Ook Leendert ziet rood en heeft te weinig gesmeerd.

Vijf uur, nog ruim een uur naar Moustiers. Onderweg plukken we kersen, maar deze zijn niet zo lekker dan eergisteren.

De camping is mooi gelegen, lekker ruim en rustig. Terwijl Leendert de tent opzet, ga ik boodschappen doen, voordat de winkels sluiten. Het centrum ligt hoog boven de camping en is ongeveer 20 min lopen. De stad ligt ingeklemd tussen rotsen en wordt verwarmd door de avondzon.


Het lijkt een impressionistisch schilderij in pasteltinten. Hoog boven stad staat de kerk en tussen de rotsen hangt een nepster. Een rivier snijdt de stad doormidden. Na het inkopen kan ik het niet laten om een rondje door het prachtig met Europese Uniegeld gerestaureerde stadje te lopen. Vooral de eenvoudige Romaanse kerk met binnenmuren van ruwe steen is magnifiek. Waarom is Leendert er niet bij?

Na het eten verleid ik Leendert tot een rondje stad. De kerk is helaas gesloten. Verder is het perfect. Te perfect? Elke woning is een winkel of galerie. De etalages staan vol met het beroemde aardewerk van de Faienciers. We openen de achterpoort van de camping met een code en gaan naar ons stekkie.

Zaterdag 1 juni 2002, Moustiers-Sainte-Maire


Dag van de wilde gladiool (of onbekend geel vlasachtig bloempje)

We verlaten de camping via de achterpoort. Na 25 minuten bereiken we de GR 4. We kijken om naar Moustiers, dat nu zonder zon lang niet zo mooi is als gisteren.


We passeren een huis dat helemaal ommuurd is. Is het oud of nep? De cipressen maken het bijzonder. Even later beginnen we aan onze dagelijkse stijging. Deze keer door het bos over een vroegere rivierbedding, De weg is breed en vol diepe sporen van bosbouwverkeer en vol rode stenen. We zien een onbekend geel vlasachtig bloempje, maar dan met grotere bladen.

Na 55 minuten bereiken we het plateau en de rand van het bos. Het leed is voorlopig geleden en de temperatuur nog aangenaam. Deze keer zijn we 20 min sneller dan het boekje. We volgen de rand van het plateau lopend onder de bomen en kijken even later weer uit op ‘Lac de Saint Croix’. Nu van de andere kant. Het water is nog steeds azuurblauw. Als onze voeten even verstommen, horen we pianomuziek klinken. We verlaten de bosrand en steken het plateau over.


Het glooiend landschap is gevuld met graanakkers met bloemrijke bermen,






lavendelvelden (nog niet bloeiend) en enkele percelen eikenbomen. We zien vandaag veel rode bosvogeltjes in de ongebruikte akkers. Ook de bokkenorchis is veelvuldig aanwezig, evenals gladiolen en klaprozen. Ik vind de bokkenorchis op taugé lijken met zijn lange slierten. Leendert vertelt dat hij stinkt als een oude bok.

Lunch. Ik wist niet dat mieren zo gek op ei zijn. Tijdens onze pauze in de berm tussen de bramenstruiken zorgen ze voor een prachtig schouwspel door het leegzuigen van een eierdop. Inmiddels is de temperatuur weer gestegen. Zonder wind is de (laatste) stijging vanaf Roumoules weer pittig. Dat ene boompje en dat zuchtje wind zorgen voor verkoeling; dat ene zuurtje en dat slokje water lessen de dorst. Vandaag zijn we al om vier uur in Riez, de plek van bestemming. We bekijken de kerk die zwaar verwaarloosd is. Schilderijen zijn het slachtoffer van vocht en vertonen vreemde gezwellen.

Nergens in het dorp is er een bordje dat ons de camping wijst. Ons boekje en ook een poster bij de VVV zeggen dat er een camping is. Alleen zeggen ze niet waar. En de stafkaart geeft ook geen aanwijzing. We besluiten eerst eten te kopen en in de supermarkt te vragen. Even later blijkt dat 100 m voorbij de VVV een bordje staat en dat 500 m verder ‘La Rose de Provence’ ligt. De eigenaresse verontschuldigt zicht voor de niet aanwezige markeringen. Ze had ons al in het centrum zien lopen. De borden staan nog naast de balie, wachtend op de toestemming van de gemeente om geplaatst te mogen worden. We mogen een plaats uitzoeken, want er is ruimte genoeg. Het is heerlijk rustig en we gaan in de schaduw staan. We horen veel Nederlands en de caravan tegenover ons wordt bewoond door een middelbaar Nederlands echtpaar, waarvan de vrouw nog maar net door de deuropening kan. Sorry, maar kan ik kan dit niet aanzien. Hoe kan iemand zo dik worden? Leendert blijkt een meester in het koken van polenta en ratatouille. De hoeveelheid is enorm, maar Leendert eet dapper door. We hebben niet eens alles klaargemaakt, dus morgen mag ik extra schouwen.

Zondag 2 juni 2002, Riez


Dag van de klaprozen

Ik steek mijn hoofd buiten de tent en zie veel kleine wolkjes. Zou er een depressie aankomen? Leendert kijkt op zijn hoogtemeter en constateert dat de luchtdruk flink gedaald is; gisteren 30 en vandaag 50. We doen rustig aan, omdat we máár vier wandeluren hebben en omdat de tent nog niet droog is. Net voor vertrek komt de zon éven door en droogt het tentdoek even op.

Voor we de GR oppakken maken we een rondje door deze stad met Romeinse hoogtepunten. Je ziet de rijkdom van vroeger, maar dan zwaar verwaarloosd. Twee patriciërshuizen uit de 15e – 17e eeuw worden momenteel gerestaureerd, maar er is nog veel te doen




Gisteren hebben we al een kerk bekeken, maar die was zwaar verwaarloosd. Op de schilderijen zaten groten proppen schimmel van het vocht. We lopen door de smalle straatjes met uitzicht op de tour d'horloge,



kopen appelgebak en belanden midden in een wielerronde en vlooienmarkt. Leendert ziet een prachtige marmeren kachel. Ik vind hem lelijk. Daarna gaan we op zoek naar de Romeinse basiliek en doopkerk. Van de basiliek zijn alleen nog wat restanten, maar de doopkerk is nog in tact.



Door de tralies gluren we naar binnen. Riez is bekend om zijn Romeinse zuilen. Vier pilaren, wat ooit de ingang van de tempel was staan prominent in een verder slecht onderhouden park.



Ze hebben hier geen kaas van toerisme gegeten. Alles is er wel, maar het ligt verloren in het landschap. Als de gemeente het goed zou aanpakken, zou het meer uitstraling hebben. Nu heeft het totaal geen sfeer.

Tijd om de GR op te pikken. Om de D15 zolang mogelijk te vermijden gaan we via het park, maar een beek maakt dat we terug moeten keren tot Leendert een smalle oversteek ziet. Via een wipsteen en de hand van Leendert bereik ik de overkant. Drie km D15; wat een ramp. De zon is al fel en de ochtendwolken verdwenen. Na twee km zien we dat de GR van de andere kant komt en we een aantrekkelijker stuk hadden kunnen lopen. Helaas. We vervolgen de D15 en zodra we van de weg af zijn zoeken we een geschikte plek voor het appelgebak. Leendert hangt zijn kletsnatte blouse in de bomen. Leendert loopt al dagen zonder onderbroek! Na de ergernissen van de afzakkende onderbroek en het klamme gevoel, bevalt deze luchtige kledij uitstekend. Ook makkelijker met plassen.

Na een lange pauze denken we de enige stijging van vandaag (150 m) te slechten. We bereiken de ‘Jas du Truy’. (Jas in het Frans, betekent van oorsprong schaapskooi.) We genieten van de graanvelden, lavendelvelden, klaprozen en een enkel pittoresk huis. We volgen de kam en dat is de dooddoener. De kam gaat op en af; op en af. Waarom? Water! Mijn rugzak is eigenlijk één kg te zwaar. Vooral door de hitte kost het lopen meer energie. Ten lange leste is het alleen nog maar dalen en bereiken we Saint-Martin-des-Brômes. Het dorp wordt gemarkeerd door een kerk en Tour d’horloge.




Bij de Tour d’horloge zit een man, die à raison van twee euro p.p. ons de toren en de kerk laat zien. In de toren, gebouwd door de Tempeliers in de 13e eeuw is een klein museum ingericht. In de kamer, niet groter dan drie bij drie ligt een opgegraven skelet en potscherven. De man doet zijn best ons in eenvoudig Frans de geschiedenis uit te leggen. Het meeste kan ik begrijpen. De Romaanse kerk is in de 19e eeuw voorzien van fresco’s, die in het teken staan van Saint Martin. Op zichzelf mooi, maar het doet afbreuk aan de eenvoud van de kerk.

Het dorp is verlaten op het pleintje na, waar enkele vrouwen met kinderen de saaie zondagmiddag doorbreken. Nadat wij een glas fris gedronken hebben, gaan we naar de hoger gelegen camping. Er staan nog enkele bewoonde caravans en een kaal nieuwbouwhuis van de campingeigenaar. Wederom is er niemand te bekennen, zodat we maar een koude douche nemen voor we weer naar het dorp afdalen voor het avondeten.


We zitten in het enige restaurant van het dorp op het terras. Een grommende grasmaaier, die het grote grasveld kortwiekt kan me niet charmeren. Naast ons zit een echtpaar met kind. Het is in Frankrijk heel gebruikelijk dat de kinderen meegaan. Het eten is goed. De ¾ liter wijn is eigenlijk teveel. Enigszins beschonken en lacherig lopen we gearmd terug naar de camping. Na een week verandert mijn Leendert in een baardmannetje.

Maandag 3 juni, Saint-Martin-des-Brômes


Dag van de black stonia

Onze tent staat onder een slakkenboom. Vannacht hebben tientallen witte minislakken zich onder onze buitentent genesteld. Ik verwijder de slakjes en hang het tentdoek over het volleybalnet te drogen. Het ‘dreigt’ vandaag niet zo’n mooi weer te worden; een donkere lucht en wolken in het westen en een flauw zonnetje in het oosten. De klok slaat weer twee keer. Eerst acht keer en een paar minuten later weer. Het is me opgevallen, dat de klokken dat hier overal doen. Voor het geval dat je de eerste keer niet goed geteld hebt?

We verlaten de camping via een zelf gekozen pad om struinend de GR te bereiken. We lopen naar de top en hebben meteen 360 graden uitzicht


én klaprozen.


Heel in de verte zien we in het oosten de bergen, waar we enige dagen geleden liepen en in het westen waar we binnenkort gaan lopen. Dan vallen de eerste druppels, maar het zet niet door. Onze ijlings aangetrokken jassen blijken overbodig en worden weer snel uitgetrokken. Het is veel te benauwd voor een jas. We passeren een groot slakkenveld met duizenden witte slakkenhuisjes en dalen af naar de Verdon. Hier is de Verdon een brede, ondiepe rivier. Niets herinnert aan de kloof en wilde rivier van enkele dagen geleden.


Een schijnbaar mooi koffieplekje aan het water trekt zoveel muggen dat we er niet eens aan beginnen. Even verderop onder hoge pluizige bomen kan het wel, al ben ik niet gerust op de muggen. Via de trimbaan ‘marcheren’ we zonder te ‘souffleren’ naar Gréoux-les-Bains. Dit vraagt om enige uitleg. Op een bordje van het trimparcours staat ‘marcher en souffler’. We vragen ons af wat je doet bij ‘souffler’. Ik denk aan een kaassoufflé, aan luchtig maken, maar het betekent ‘op adem komen’.

Op maandagochtend is het druk in Gréoux, een grote plaats waar men voornamelijk komt voor de thermaalbaden. Ónze enige interesse is brood en het kasteel. Bij de bakker staat zo’n lange rij dat we buiten moeten wachten. Daar moeten ze wel lekker brood hebben. Het kasteel van de Tempeliers torent hoog boven de stad uit en was al van verre zichtbaar.


Soms zou ik willen dat ik meer wist van de geschiedenis, maar schijnbaar zijn mijn hersenen hier niet geschikt voor, want ik vergeet het weer allemaal. We lopen een rondje om het kasteel. Er resten enkel nog buitenmuren en een wachttoren.


Enkele ramen zijn vervangen door geschilderde ramen met gordijntjes. Een groot bord vertelt dat het gerestaureerd wordt. Op de ‘binnenplaats’ staat een grote tribune.

Tot de lunch is het weer aangenaam; maar dan slaat de hitte toe. Samen met de vele autowegen op onze route is dit de rampdag van de GR4. Het probleem wordt veroorzaakt door ‘La Durance’. De enige mogelijkheid om deze belangrijke rivier van Frankrijk (vertelt Leendert) over te steken is een drukke autoweg. Het onheil wordt al aangekondigd door een motorcrosser, die onze nog aangename wandeling door het bos verstoort met zijn onophoudelijk gebrom. Nog in de koelte van het bos neem ik een flinke slok water om mij voor te bereiden voor de snelweg. Het is loeiheet, zou mijn zus Mieke zeggen. Ik trek de klep van mijn hoedje diep over mijn ogen. Verstand op nul. Terwijl we langs de witte lijn van de weg lopen, razen de auto’s en vrachtwagens voorbij. Ik voel mij een imbeciel en word misselijk van de autogassen. ‘La Durance’ is net als de Verdon een brede ondiepe rivier. Ik kan me niet voorstellen dat die zo belangrijk is/was voor Frankrijk. Zover je kunt kijken staan fruitbomen, voornamelijk appels en pruimen. De boomgaarden worden beschermd met netten tegen de vogels. Mijn voorstel om langs de boomgaard te lopen, wordt door Leendert ten strengste afgeraden, omdat hij slechte ervaringen heeft met Franse boeren.

We steken een gevaarlijke rotonde over en de enige mogelijkheid is nu om over de middenberm te lopen. Dit is krankjorum. Na anderhalf uur mogen we de drukke weg verlaten. Er is weinig schaduw en hoewel ik dit zo snel mogelijk achter de rug wil hebben, is het beter te pauzeren. We ploffen neer in de berm en drinken veel water. Kom, we hebben nog drie kilometer te gaan.

Via een kleine brug over het kanaal bereiken we de buitenwijk van Manosque. Het is een vreselijk grote onaantrekkelijke stad. Een stad waar ik niet van hou. Je moet altijd kilometers door de troosteloze buitenwijken lopen en raakt snel de weg kwijt. De hitte maakt het nog erger. De GR is hier niet gemarkeerd, dus zoeken we het zelf uit. We zijn in het oude centrum en zoeken een supermarkt. Navraag leert dat de grote, goedkope supermarkten buiten de stad liggen en de kleine, dure in het centrum. Een mevrouw wijst ons de weg, maar toch kunnen we deze super niet vinden. Een andere mevrouw stuurt ons de stad uit en na een kilometer stuiten we op discounter Ed. De keuze is beperkt, maar het is in ieder geval goedkoop. Leendert heeft suiker nodig, maar die is er alleen per kg. En knäckebröd is er ook al niet. Volgeladen met yoghurtjes, chocoladepasta, verse groenten, fruit en chocolade vervolgen we onze afmattende tocht naar de camping, waar we om halfacht aankomen. De camping is ingedeeld in vakken, afgescheiden door groene heggen. Op het kruispunt van de heggen staat een kraan. Veel plaatsen zijn bezet, zodat we maar aan de wegkant onze tent opzetten. Hoewel de duurste camping hebben ze een douche uit het jaar nul (douchekop met trekstang) en sta-WC’s, die ook nog vies zijn.

We eten polenta met tomaat en courgette. Terwijl ik onder de lantarenpaal mijn dagboek schrijf, probeert Leendert Willem en Frits te bellen, maar dit mislukt omdat een halfblote jongen een uur ligt te bellen in de telefooncel en er vervolgens steeds iets mis is met de verbinding. Als het eindelijk lukt zijn beiden in gesprek. De truc is ‘veel geduld hebben’. Gelukkig heeft Leendert dat. Leendert durft het aan om te gaan douchen; ikke niet. En alweer geen was gedaan.


Dinsdag 4 juni 2002, Manosque


Dag van de spinneorchis

Met gezwinde spoed verlaten wij de camping. Dat wil zeggen: nadat ik me verslapen heb, want ik keek pas om 6.15 uur op mijn horloge. Een wekker hebben we niet. Het zal de donkerte, de regen en het onweer geweest zijn. Ja, echt waar. Na een week zijn er vannacht druppels gevallen. Met een natte tent zijn we om 7.40 uur op weg. Niet rechtstreeks naar de GR, maar over de drukke D6. Auto’s schieten voorbij. Dan begint het weer te regenen. Het is deprimerend en gedachten schieten door mijn hoofd. Waarom doe ik dit? Ik heb weer dat pakezelgevoel. Dit is pas echt afzien! We laten Pierrevert, een artistiek dorp op een rots, links liggen.


Geen extra kilometers, want we willen bijkomen van de vorige dag. Ik had natuurlijk liever de GR gelopen, maar dat had ons zeker anderhalf uur gekost en het had landschappelijk/cultureel, behalve een kapel, weinig opgeleverd. Links en rechts worden we gemaand vooral geen zijwegen te kiezen, want dan bevinden we ons in de section rouge. Daar mag je alleen komen als je riverain (bewoner) bent. Schijnbaar is men beducht voor inbrekers.

Wat we niet voorzien hadden waren kilometers asfalt tot voorbij Montfuron. De regen is gestopt, de temperatuur is aangenaam, de wijngaarden groen en Leendert ziet een bijenorchis


en bokkeorchis op een braakliggend terrein.



We zoeken verder en vinden er nog een paar tussen de vele andere bloemen.

We zijn ongekend vroeg in Montfuron, het hoogste punt van de dag (670m). In de kapel van Saint Elzéard krijgen de schoolkinderen gymles op muziek. Eindelijk lukt het Leendert om Krommenie te bellen. Femke is aan de lijn en vertelt dat het in Nederland ook warm is. Ik doe mijn rugzak af en loop wat rond om mijn bezwete rug te laten drogen. Het dorp is klein en authentiek; geen nieuwbouw. Op de hoek is een vrouw bezig met het schoonmaken van een stoel. Ze heeft een restauratiebedrijf. Op het dorpsplein fietst een kind op zijn driewieler terwijl mama mobiel belt en druk heen en weer loopt. Het ergert me. Bij de gerestaureerde windmolen nemen we een winderig bakkie koffie.


Dan vervolgen we onze asfaltweg met een zandpaadje als afsteker. Maar ook de asfaltwegen hebben hun (natuurlijke) geheimen. Plotseling schiet Leendert de greppel in. Zijn oog valt op een Ophrys. Nadere bestudering leert dat het de spinneorchis is. Ik probeer de tekening en de lichtgevende metalen vlekjes in me op te nemen. Ook de welriekende nachtorchis wordt aandachtig bekeken.

We verlaten het asfalt en eindelijk komen we op een prachtig kalkstenenpad.


Geleidelijk dalend en weinig losse stenen maken het een zalig pad. Ik ben weer mens. Alleen vandaag lopen we door het Nationaal Park de Lubéron. De Lubéron is een kalksteengebergte en dus mogen we nog meer orchideeën verwachten. Diep in het dal, dat vol staat met gele brem, ontdekken we een huisje aan een eenzame weg. We dromen van ons huis met fruitbomen en orchideeëntuin. Bij onze lunchplek worden onze verwachtingen bewaarheid; allemaal bijen- en hommelorchissen. Door de vele rode bosvogeltjes en hondskruid vielen ze niet op. We vrezen een volgende regenbui en gaan snel lunchen. Voor de zekerheid koken we geen soep, maar de druppels vallen al en het gebladerte kan ze niet tegenhouden. Daarbij word ik ook nog gepest door een soort vlieg. Jammer.

Na de regen is het weer heerlijk; we hebben de tijd, een lekker dalend pad en een heerlijke temperatuur. Het enige vraagteken is nog onze slaapplaats in Céreste, want er is geen camping. We bekijken de kapel, verbouwd tot schuur


en gaan dan naar de VVV. Het meisje vertelt dat er een camping is, maar die ligt ver (4 km) buiten het dorp. Wel een uur lopen en precies in tegengestelde richting van onze route. De gîte is dichtbij, niet duur en lekker midden in het centrum. Handig om inkopen te doen, te douchen, te wassen en te telefoneren. De deur is open en navraag bij de VVV leert dat we ons mogen installeren. Beneden is een grote wasruimte met toiletten en douches en een kelder. Ik loop de trap op en kom in een grote keuken en slaapkamer met drie stapelbedden. Nog een trap op en weer twee gigantische slaapkamers en zelfs op zolder staan vele bedden. Een huis helemaal voor ons alleen; wat een luxe. Ik snuffel in de keukenkastjes en vind van alles. Suiker, thee, koffie, cacao, azijn, olie, macaroni. Daar kunnen we wel wat van gebruiken.

Leendert gaat douchen; ik draai een was in de gootsteen. Het water is gifgroen en zelfs na vele spoelingen is het water niet helder. Ik vind een droogrek in de kelder en hang het vol met onze T-shirts, broeken en sokken. Hopelijk is het morgen droog. Beneden hoor ik de deur opengaan, maar vooralsnog komt niemand naar boven. Het blijkt de schoonmaakster te zijn, die het huis nog eens onder handen neemt, terwijl alles al schoon is. Even later gaan Leendert en ik naar de Spar. We kopen een avocado als voorgerecht. Dat is verwennen. Tijdens de voorbereidingen van de maaltijd komt de beheerster met kind. Ze praat, verlegen om een praatje, honderduit en kent de GR4. Haar zoon vindt het niks en wil naar huis.

Ik maak een Indische maaltijd met rijst, prei, ei, restjes augurk en kroepoek. De fles wijn is teveel voor ons; het restant gaat de veldfles in. Na de koffie verkennen we het Middeleeuwse stadje met dikke buitenmuren, hoge patriciërshuizen en smalle gebogen straatjes. De straten zijn een patchwork van asfalt. Ik bel even met Moeder. Het bellen gaat nu probleemloos; Leendert kent de truc. Moeder heeft een triest bericht: Herm Zeetsen, een vriend van Henk, heeft zelfmoord gepleegd. Het zijn altijd onbegrijpelijke gebeurtenissen. Weer thuis gaat het buiten flink hard waaien. Ik neem nog een choco uit de voorraadkast en ga langzamerhand richting bed. Een perfecte plek op het juiste moment.

Woensdag 5 juni 2002, Céreste


Dag van de hommelorchis

De wind van gisteren was de voorbode van een onstuimige nacht. Eerst ging het flink waaien en daarna flink kletteren. Het raam was dicht, maar toch hoorde ik water naar binnen stromen. Inspectie leerde dat het alleen maar op de brede stenen vensterbank terechtkwam. Door het dichte raam is het nu extra benauwd in de slaapkamer.

Halfzeven ben ik aangekleed en ga naar de bakker voor een pain au cereals. Die eten we op, samen met de overgebleven restjes jus d’orange en jam en met échte koffie van de vorige gasten. Leendert brengt de lege flessen naar de glasbak en samen gaan we op pelgrimage naar priorij ‘Grand Carluc’. De lucht ziet er onbetrouwbaar uit. Wanneer we omkijken zien we grote donkere wolken boven Céreste.


Een fel diepgeel vlindertje deert het niet en fladdert vrolijk verder. Wij blijven in ieder geval droog tot de ruïne van de priorij. De priorij van de Benedictijnen is gebouwd op een rots en verborgen onder de bomen. Het heeft de proporties van een abdij en is in de 6e en 7e eeuw gebouwd op de restanten van een Romeins fort. We lopen door het complex met zijn muurtjes en trappen en bekijken de bijzondere sarcofagen uit een nog verder verleden.


Ze zijn in verschillende maten uit rots gehouwen.


De kapel uit de 12e eeuw is nog intact


en staat trots te pronken als de zon het enkele tellen wint van de wolken.

Inmiddels jaagt de wind voort; net als wij. We vrezen de grote donkere cumuluswolken. Even voor Saint Croix à Lauze barst eindelijk het onweer los. Donderslagen, bliksem en hagelstenen. We schuilen tegen het talud onder een paar bomen. We lijken wel koeien. Na een tijdje lijkt het beter te worden en vervolgen we onze weg. Met deze warmte droogt alles snel. We lopen even naar de Romaanse kerk met de scheve toren van Saint Croix


en duiken even later achter een muurtje. Uit de wind, genietend van blauwe luchten en cumuluswolken. En van koffie en pizza.

Volgens een bordje lopen we nu de Ballade des Belvedères. Ik ben vandaag wat zwaar op de voet. Dikke hompen klei kleven aan mijn schoenen. Schoonmaken heeft geen zin, want even later zitten ze weer vol. Na weer wat klimmen en dalen over asfalt (een min voor de GR) ontdekt Leendert weer een ‘hondenveldje’,


ook geschikt voor de lunch. Leendert probeert de nieuwe vis-cup-à-soep; ik probeer te slapen, maar de grond is te hard, en de gedachte aan Oppedette maakt me onrustig. De laatste twee dagen lopen we heel wat relaxter. We hebben niet zoveel wandeluren en ’s morgens is het nog niet zo warm.

Oppedette

ligt hoog boven een droge Gorge met prachtige diepten.


Moeilijk fotografeerbaar, daarvoor heb je minimaal een groothoeklens nodig. Ik ben weer eens vreselijk chagrijnig omdat ik aan de overkant een mooi pad zie en wij twee kilometer lang over een asfaltweg gestuurd worden. Om me gerust te stellen kijk ik de route na. Achteraf hadden we best wat kunnen variëren en we hadden best een stukje de rivierbedding kunnen volgen, maar nu is het te laat. Gelukkig krijgen we nog een toetje. Een smal geheimzinnig paadje door het bos, dat voornamelijk een droog beekje volgt. In de verte zien we Chaloux liggen. We hoeven nog maar een paar 100 m over een karrenspoor, als ik opgeschrikt word iets in de berm. Een dikke slang schiet door het hoge gras weg. Heb ik het echt gezien? Ik kan het niet geloven.

En dan zijn we bij Chaloux. Op 600 m hoogte is hier een idyllisch plekje gecreëerd met irissen, juffertjes in het groen en een vijgenboom. Het huis uit 1776 heeft een stoer uiterlijk. Na ons aangemeld te hebben voor een slaapplaats, zit ik nu aan een grote ronde stenen tafel, onder een blauwe regen. Ik pak de laatste zonnestralen mee, voordat de zon achter het huis verdwijnt. Leendert neemt een douche. Tegen zessen zijn er enkele stadse mensen gearriveerd met de auto. Ze voeren levendige gesprekken met de eigenaresse. Waarschijnlijk komen ze hier vaker. Er hangt een New Age sfeer. Het zijn wat zweverige types, die overdreven ontspannen lopen en overdreven lang aan de bloemen ruiken. Zij hebben vast een chambre d’hôte gehuurd. Wij liggen achter de keuken in de slaapzaal voor 5 personen; een lage donkere ruimte, zonder ramen. Voor douche, toilet en water moeten we eerst naar buiten. Het ziet er allemaal netjes uit. Achter een bijgebouw is nog de oude douche en wasbak tussen twee houten schotten te zien. De keuken is donker; alleen door de deur komt wat licht. Er staat een tweepits gasstel een tafel en twee krukjes. In tegenstelling tot Céreste zijn de koelkast en keukenkastjes vrijwel leeg.
Na een eenvoudig maal aan de grote tafel, met het restje wijn van gisteren, maken we een avondwandeling naar de gorge. We zien nog vele bloemen. Anjers, engbloem, bokkeorchis, spoorbloem en klein vingerhoedskruid. We lopen niet te ver, want morgen gaan we ook deze kant op. We vinden een door een auto overreden jonge slang. Prachtig getekend. We draperen hem op een steen waarna Leendert hem op de foto zet om hem thuis te kunnen determineren.


Naschrift: het is een ringslang.

Donderdag 6 juni 2002, Chaloux


Dag van de vuurwerkbloem en het bleek bosvogeltje

Ik kijk teleurgesteld naar buiten, want het regent. Nu moet ik eerst mijn schoenen aantrekken om naar de WC te gaan. We eten in de donkere keuken. Inmiddels is het droog, maar zodra we een voet buiten de deur zetten start een langdurige hevige regenbui. We denken dat het snel voorbij is, en trekken alleen de regenjas aan. Fout! We lopen via een smal pad de Gorge de Vaumale in en mijn benen en korte broek zijn binnen een paar tellen kletsnat van de struiken. Alles is al nat als ik toch maar mijn regenbroek aantrek. Maar het moet gezegd worden: het pad is hartstikke mooi… maar niet zo mooi als de Verdon. Dat is een heel andere kloof en niet te vergelijken. We lopen hier alleen over de bodem door een dicht woud van bomen en struiken. Ik vind dit een sprookjesachtig pad, ideaal voor kinderen. Ook om ze kwijt te raken. We kruizen verscheidene maal een droge beek, maar gaandeweg vult de beek zich met het vele regenwater. Maar goed dat we hier zo vroeg lopen, anders waren we misschien opgesloten geraakt in de kloof. Dan zie ik een kuifhyacint en weten we dat we in de bewoonde wereld zijn. De vele bordjes en markeringen moeten voorkomen dat we ons op privé-terrein begeven. Waarschijnlijk worden we dan beschoten.

Na een stuk zand- en asfaltweg met hoog opspattend water bereiken we Simiane-la-Rotonde. De lucht is nog steeds pikzwart en het water komt voortdurend met bakken uit de hemel. Het water gutst uit de muur; de steile, hellende wegen zijn net een rivier. In een open wachthok/hangplek trekt ook Leendert zijn regenbroek aan. We wachten de ergste buien af, maar het is onbegonnen werk. We hebben het koud en gaan weer aan de wandel. Tot overmaat van ramp is de enige bakker van het dorp vandaag gesloten.

Dan maar naar de Rotonde, de enige bezienswaardigheid van het dorp. Het is een ronde kerk uit de 12e eeuw. Van buiten oogt hij als een vesting.


Helaas is hij alleen ’s middags open. Vandaag worden we herhaaldelijk gewaarschuwd niet op privé-terrein te komen. Links en rechts staan bordjes. Bij huizen, maar ook in het bos. Ik maak een foto van een windmolen. Althans van de ruïne. Het dak en de wieken zijn niet meer; er resteert alleen een ronde muur. Af en toe klaart de lucht op. Onder een dik wolkendek zien we de verte. De pauze schiet erbij in. Een huisje zonder dak is niet wat we zoeken. De avens zijn onvindbaar. Dan maar een natte pauze. Het went.

Het ergste van de regen vind ik de natte uiteinden van de mouwen. Ik ben steeds van plan gamaschen hiervoor te maken, maar thuis in mijn kurkdroge huis denk ik er niet meer aan. Kortom niet zeuren. Nat, klammig, hongerig en moe vervolgen we ons pad. Op afstand horen we veel blaffende honden. Bij een open plek langs de weg, tegen een helling vinden we een min of meer beschut lunchplekje. We drinken vissoep, eten knäckebröd en oud brood. Behoudens enige dikke druppels in de soep blijft het redelijk droog. We worden vandaag overstelpt met bleek bosvogeltje, bokkenorchis en ook wat nieuwe soorten zoals engbloem, Engels gras en de vuurwerkbloem (scheidt brandbare olie af).

Na de lunch blijft het droog. We zien zelfs een lichtblauw vlekje in de lucht. Luidkeels blaffende honden, die met verve hun landgoed bewaken, zorgen dat wij geen stap uit koers lopen. Er zijn trouwens veel honden in Frankrijk. Ze zijn onontbeerlijk voor de jacht. In de berm plukken we bosaardbeitjes. Rijkelijk vroeg, halfdrie, zien we La Garde d’Apt, een gehucht van een paar huizen waarvan één onze chambre d’hôte is. Omdat we geen borden zien vertrouwen we het niet. De auberge blijkt helemaal overwoekerd te zijn; een vaag blauw schild zegt dat hij bestaan heeft. Een van de andere twee huizen is de Marie. Deze is zelfs open en krijgt een klant. Hoe bestaat het. Wordt hier niet erg veel gemeenschapsgeld verspild? Op een grote parkeerplaats met afvalcontainers aan de overkant staat een informatiebord, dat zegt dat er anderhalf kilometer verder een Ferme Auberge is. Daar vestigen wij onze hoop op.
Onderweg naar de Ferme bedenken we van alles. Alleen in het weekend open, alleen ’s zomers, alleen eten, alleen met reserveren. Misschien kunnen we er kamperen. We hebben weinig eten bij ons, slechts een rettich en één wortel. Na het passeren van een hertenkamp zien we de boerderij. Niets wijst op horeca.

Het komt goed. Een man komt met openslaande badjas het huis uit. Geschrokken vliegt hij terug en roept zijn vrouw. De jonge boerin brengt ons naar een luxe, smaakvol ingerichte kamer. We kunnen dineren en ontbijten. Gewoon Franse gastvrijheid. We pakken onze natte spullen uit de rugzak en binnen de korte keren is de ruimte behangen met een vochtige geur. De schoenen staan in de brede vensterbank voor het raam. Helaas was ik niet goed voorbereid op onze eerste echte regendag waardoor de donzen slaapzak ook nat is. Na een heerlijk hete douche met lavendelgel, kruip ik in bed en val in slaap.

Van een namiddagwandeling komt niets terecht. Ik heb geen zin en het trekt weer helemaal dicht. Wanneer we gaan eten, zit in het restaurant een pijprokende Nederlandse man. We maken een praatje. In het verder lege restaurant is bij de keukendeur een tafel gedekt. We gaan zitten en wachten af. We horen rammelende pannen en luidruchtige kinderen aan de andere kant van de deur. Het gebruikelijke familie-aan-tafel-tafereel. Het eten is lekker. Omdat ze mijn omelet heeft vergeten eet ik een stukje rollade. We krijgen een stuk appeltaart; die van Leendert is aangebrand. Na het eten gaan we weer naar ‘Kees’ voor wat tips. Hij gaat elk jaar naar de Lubéron. Deze keer loopt hij de GR in tegengestelde richting en heeft al de hele week slecht weer. Op de Mont Ventoux was het zelfs nul graden. Ik noteer in mijn agenda dat ik bij de bieb een boek van Peter Mayle wil lenen. Deze Engelse schrijver woont in de Provence en heeft kostelijke verhalen geschreven.

Vrijdag 7 juni 2002, Les Esfourniaux


Dag van de Harlekijn en de Tridentata

Zoals afgesproken staan we om zeven uur voor de deur van de Auberge. De deur is op slot en het is angstvallig stil. We wachten nog vijf minuten en trekken aan de bel. Geen reactie. Nog een keer. Na weer vijf minuten hoor ik wat en de boerin opent de deur. Ze heeft zich verslapen. Snel haalt ze de jam van de andere gedekte tafel en gaat aan de slag in de keuken. Binnen vijf minuten staat het geroosterd brood en de thee op tafel. Met een gevulde maag nemen we afscheid van haar en Kees). De lucht is bewolkt, maar het regent niet. Even later zijn we weer terug op de GR. Leendert wilde een andere route nemen, maar daar heb ik een stokje voor gestoken. Binnen een paar meter ziet Leendert twee voor mij nieuwe orchideesoorten: de harlekijn en de Orchis tridentata (drietandorchis).


De eerste heeft een paarse helm met van binnen groene strepen; de laatste heeft een drietandig helmpje. Eigenlijk is het orchideeënseizoen voorbij; een paar weken geleden zullen hier velden vol gestaan hebben. Nu zien we alleen de verdroogde stengels.

Vandaag is het programma vrijwel alleen afdalen. Er waait een lekkere wind en er verschijnt al gauw een blauwe lucht. Ik ben blij dat Kees vandaag zon heeft, want een week vakantie en dan alleen regen gun je hem niet. We hebben de mediterrane sfeer definitief achter ons gelaten. Het bos doet aan de Ardennen of Zwitserland denken. Alleen hebben ze daar niet zulke grote lavendelvelden. We zien jonge, oude, verwaarloosde en keurig onderhouden velden. Meestal is het een heel stenig veld. Voor het eerst zien we gele, op Zwitserse gelijkende richtingsbordjes, waar zelfs de hoogte wordt vermeld. Na een paar uur krijgen we de Mont Ventoux in zicht.


Hij is bijna helemaal vrij, behalve een rolwolk, die aan de top blijft hangen. Soms zien we het witte weerstation, dat eruit ziet als een futuristische kerk. De beklimming moet tot morgen wachten.

Alles gaat veel sneller dan gedacht, dus nemen we een langere lunchpauze. De nog vochtige (onderbroeken)was hang ik in de bomen te drogen.


Op mijn dwingend verzoek maken we de GR af, zodat we hem morgen snel en helemaal kunnen oppikken. Leendert had liever de D-weg genomen, omdat je dan op hoogte blijft. Inmiddels is het toch behoorlijk warm. Via het ommetje bereiken we Sault, een stadje gelegen op een rots.


De kerk uit de 13e en 17e eeuw ziet er mooi uit met Romaanse en Gotische elementen. In de etalage zie ik het boek van Peter Mayle. Als je het over de duivel hebt... Na een bezoek aan de supermarkt en met boodschappen voor twee dagen sjokken we over de brede asfaltweg naar de camping, die mijlenver (anderhalve kilometer) buiten het centrum ligt. De boodschappen wegen zwaar, ik bedoel, wegen veel. Voor het eerst kamperen we in een bos van met name eiken en dennen. We vinden een plekje aan de rand van de camping. Met het hoge gras lijkt het net wild kamperen.


Op weg naar de receptie vertrap ik bijna een roodbosvogeltje.

Leendert trekt de fles rode wijn open en ik ben al snel aangeschoten. De meer dan stevige maaltijd met kastanjepuree en broccoli en flan helpen niet meer. Leendert smeert zijn schoenen in en haalt zijn veter eruit. Stom! Nu krijgt hij het rafelige uiteinde niet meer door het oog. Hij probeert van alles. Uiteindelijk lukt het door het uiteinde te smelten en het harde uiteinde met een mes plat en klein te maken. Gelukkig was het maar één veter.

Na de flan word ik, nog steeds licht in mijn hoofd, aangesproken door een Duits meisje, die vraagt of ik haar wil helpen met het opzetten van haar driepersoonstent. Ik zag haar al over het terrein wandelen en mensen aanschieten. Ze vertelt dat ze geen geld heeft en illegaal buiten het terrein wil staan. Ik volg haar over een smal kronkelig paadje. Ze heeft een vreemd verhaal dat ze twee medereizigers kwijt is en een vage afspraak heeft om iemand morgen te ontmoeten. Ik word bedankt en weet met moeite de weg naar de tent te vinden. Negen uur gaan we slapen.

Zaterdag 8 juni 2002, Sault


Dag van de boterbloem

Wat voor weer is het vandaag? Dat is erg belangrijk, want vandaag beklimmen we de in wielerkringen wereldberoemde Mount Ventoux! Vannacht tijdens de nachtelijke plas zag ik nog sterren, maar nu is het bewolkt. Ik zie ook nog wat blauwe lucht. Dat verandert snel. We zijn nog maar net goed en wel bij de bakker van Sault of de eerste druppels vallen. Leendert trekt zijn regenjas aan en beschermt de rugzak met zijn regenhoes. Het miezert heel subtiel, zodat ik wacht met de jas. De temperatuur is nog aangenaam. Het duurt een kwartier tot ook ik mijn jas aantrek. Tot Vendolier is het een aangename wandeling met veel bleke bosvogeltjes. Ik concludeer na ‘zorgvuldig’ onderzoek dat met slecht weer de bleke bosvogeltjes qua aantal zegevieren en met mooi weer de rode bosvogeltjes. Maar nu weer terug naar het pad, dat tevens een mountainbikeroute is. Voor de fietsers leuk, maar voor je het weet hebben wíj een wiel tussen de benen, want uitwijken is er niet bij. Maar we komen niemand tegen. En gelukkig is het pad nog niet door hen verpest.

In Vendolier begint een hevige stijging. Ik zweet peentjes. Het miezert voortdurend, maar mijn broek blijft droog. Ik heb ruzie met de band van de rugzak, die steeds van mijn linkerschouder zakt. Er komt geen eind aan de echt steile beklimming. Lang leve het pakezelgevoel. Och ja, ik hou van afzien. Op zoek naar een droge koffieplek willen we onder een boom gaan zitten, maar het zint ons niet. We lopen door en komen bij de ruïnes van ‘Jas Forest’ waar een bosarbeidershutje staat. Om niet te zeggen, een echt stenen huis. Onze verbazing is nog groter als de deur open blijkt te zijn en we in een keurig nette kamer komen. Er staat een grote tafel, stoelen en een open haard. Even wat warms aantrekken en aan de koffie mét (geitenkaasbladerdeegflapje).

Na dit aangename verblijf lopen we verder door voornamelijk dennen-, sparren-, eiken- en beukenbos. Hier ergens wonen de Fransen of hebben ze hun tweede huis. We worden er voortdurend op gewezen en mogen niet links- of rechtsaf. Sauf riverains. Het stijgingspercentage is aanzienlijk minder, eerder vals plat. Ik vind het nogal saai, want we lopen over een brede stenige weg. Veel variatie in bloemen is er niet; alleen ontzettend veel boterbloemen en bos-, bos-, bos-, bosvogeltjes. Voornamelijk bleke bosvogeltjes, maar er zitten ook witte bosvogeltjes tussen. Met de blik op oneindig zie ik wielrenners voorbij flitsen. Het zijn er wel honderd. Het is vast de ‘Tour de Ventoux’. Wij flitsen niet; wij sukkelen voort in een ietwat ander tempo. Dan wordt het pad smaller, weer steiler en dus leuker. Zo schieten we tenminste op, want ooit moeten we de 1900 m bereiken. Leendert heeft nog steeds zijn korte broek aan, hoewel het steeds harder gaat regenen. Maar niet zo hard dan eergisteren. Het ergste vind ik natte manchetten en koude handen, maar dat had ik al verteld.

Hopend op een droge periode of onderdak stellen we de lunch steeds uit, maar het helpt niet. Geen hutje of cabane. Het gaat zelfs flink regenen. Ik word koud en nat. Weer of geen weer, we installeren ons op het pad. Eerst trekken we onze regenbroeken aan. Dan kookt Leendert soep, terwijl ik het brood beleg met tomaat en gorgonzola. Dit gerecht is de topper van onze vakantie. Maar nu worden we klieder. Snel pakken we onze spullen in om op weg te gaan naar top. Hoelang nog? Ik ben mijn gevoel voor tijd helemaal kwijt. Na een half uur komen we in open terrein. Het blauwe/gele/grijze kalksteen met een enkel dennenboompje lijkt een maanlandschap. Vreemd genoeg komen we hier zelfs wandelaars tegen en schapen. Ook verkleumd. De schapen zien er zielig uit in hun drijfnatte jas. Bovendien, wat eten ze hier? Tussen de bomen staan drie belhamels met mooie gedraaide horens en een kingsize bel. De oranje oormerken zijn een aanfluiting. Wie heeft dat ooit verzonnen.


Inmiddels is het al een tijdje droog, maar het zicht is nog steeds nul komma nul. Zitten we nu in die rolwolk? Héél soms voelen we iets dat lijkt op de zon. En héél even konden we verder kijken dan 10 meter. Ons pad wordt geflankeerd door metershoge rode en blauwe palen, die de skipiste afbakenen. We hopen dat het op de top open breekt, maar die hoop is ijdel. Hoewel van de route, wil ik persé naar de top, maar het enige wat we zien is het oerlelijke weerstation uit 1930. Er is niet eens een restaurant voor warme chocolademelk. Laat maar. We draaien ons om en beginnen aan de afdaling. Zigzag. Zigzag. Zigzag. Zigzag. Tientallen zigzags en ook nog ellenlang met een minimaal dalingspercentage. We komen in het bos terecht, dat een naargeestige sfeer heeft vanwege vele kale dode bomen en de frisgroene blaadjes en naalden op het pad. Oorzaak is een meer dan fikse hagelbui van twee of drie dagen geleden, zo onze Henk vertelde. Een grote berg hagelstenen is het bewijs.

Eindelijk tegen vijf uur lopen we in de mist het skidorp Mont Serein binnen. De camping ligt er verlaten bij, maar toch is de kiosk open. We overleggen en besluiten een chambre d’hôte te nemen, want kleumen en koken in de regen vind ik maar niks. Even later heeft de man ons met de auto (!) 500 m verderop naar het chalet gebracht. We logeren boven een tearoom, maar de luiken zijn potdicht. De verwarming wordt maximaal open gedraaid maar toch hou ik koude voeten. Onze spullen worden verspreid over kast, stoel en verwarming. De douche is gevaarlijk heet. Volgens Leendert onverantwoord. Het verbod negerend koken we in de badkamer en eten in de zit/slaapkamer. Ik heb immers niet voor niets de courgette en aubergine naar boven gesjouwd. Buiten zijn de buien losgebarsten en niet zo’n beetje ook. Vanavond blijven we maar thuis. Eindelijk tijd voor een brief aan moeder Suus.



Zondag 9 juni 2002, Mont Serein


Dag van de Melittis melissophyllum

We kunnen amper het huis van de buren zien. Een dikke mist hangt over de Ventoux en dus ook over ons chalet. We laten het chalet netjes achter en lopen naar de camping, waar ons ontbijt geserveerd zal worden. Tot enkele meters voor de camping zien we niets. Voor het eerst een ontbijt met croissant en tweedrank.

Het bos is nog fris groen van de regen. Helaas is ook hier veel schade door de hagel. We zien zelfs een plek waar een grote plak hagelstenen van drie dagen geleden ligt. Overal liggen jonge blaadjes en naalden en de boterbloemen voelen zich erg triest.

Plots zie ik een fata morgana. Eerst een vlekje blauwe lucht, dan bergen en het dal. Er is nog hoop! Deze dag hoeft niet in mist te eindigen. Het pad is verder prachtig.


Een echt bergpad langs steile wanden.


Beneden in het dal liggen vele kersengaarden. De bodem is bezaaid met door de hagel beschadigde kersen. Het is een slecht jaar voor de telers.

Omdat het zondag is komen we veel wandelaars tegen, vrouwengroepjes en families. In Les Alazards worden we verrast met een fikse stijging naar de kapel van Sint Sidonia.


Het mooiste pad van de vakantie. Enigszins uit de wind genieten we weer van een droge lunch en een straaltje zon. We lopen steeds op de grens van de blauwe en bewolkte lucht. Maar het blijft droog. Het lijkt of de wolk ons de hele dag begeleidt. Ik vind het wel lekker wandelen zo. De GR maakt nog een grapje en laat ons twee keer stijgen over een smal paadje om weer op de brede weg uit te komen. Na een vreselijk stenig pad belanden we in het dal met steile wanden om ons heen. Volgens het boekje lopen we naar de bron van Grozeau, waar zojuist een bus toeristen is uitgestapt.


Ik kijk vernietigend naar een vrouw die een rood bosvogeltje heeft geplukt. Dat mag niet! De bron is het begin van een Romeinse waterleiding. Na een bezoek aan een vroeg-romaanse achtkantige kapel,


die weer eens niet open is, blijft de markering in gebreke. Volgens de kaart zouden we een privé-weg moeten volgen, maar dat doen we maar niet. We volgen de hoofdweg, die open gebroken is wegens wegwerkzaamheden zijn. Even later zijn we in Malauscène waar Willem, Leenderts neef ons zal oppikken. We bekijken het stadje en de kerk, met een mooie glas-in-lood ster en verminkte zijbeuken. Het heeft een veelheid aan stijlen. We ploffen neer op een terrasje voor een glas Grimbergen. Ondanks de prijs geniet ik lekker toch.

Vanaf kwart over zes drentelen we rond bij het kruispunt tot we opgehaald worden door Willem. Hij scheurt door het landschap naar zijn Bel Air, een groep huizen bij Méthamis (uitspreken mét s), met uitzicht op de Mont Ventoux. Willem is coördinator van een opleiding van de Vrije School en heeft twee dagen cursus gehad. Hij is best moe. Toch weet hij een heerlijk maal te maken. Na het eten, voor het helemaal duister is, lopen we even naar de GR 93, die langs zijn huis loopt. Leendert merkt een bokkeorchis op, maar het komt nu niet aan bij Willem.

Na een paar koppen lavendelthee laat Willem ons het huis zien. Het is een gigantisch gebouw uit de 18e eeuw met dikke muren, vele vertrekken en doorgangetjes. Het bestaat uit twee gedeelten. In de kelder is een knusse ruimte, waar hij ’s winters vaak zit. Hij heeft verschillende werkkamers. En overal ligt wat. Hij heeft veel uiteenlopende spullen van Oom Arie staan. De veranda die zowel boven als beneden over de volle lengte van het huis loopt wordt helaas alleen als opslag en droogruimte gebruikt.


Alleen als hij veel gasten heeft, wordt er een grote tafel neergezet en gegeten. Ik vind het een typisch vrijgezellenhuis. Leendert en ik slapen in Willems slaapkamer. De oude twijfelaar is voorzien van twee matrassen waar een plank tussenzit. Als we maar niet uit bed vallen.

Maandag 10 juni 2002, Bel Air


Dag van de Amaryllis in het bloemenperkje

Leendert en ik sluipen door het huis. We eten een boterham en doen stilletjes de afwas, niet wetende dat de afwasmachine in de kast staat. Niet erg, want ik doe graag de afwas. We waren van plan een rondje in de omgeving te gaan lopen, maar Willems voorstel om ons een lift naar Avignon te geven, klinkt veel beter. Hij gaat naar zijn school in de buitenwijk van Avignon voor vioolles.

Willem zet ons af bij de beroemde ‘Pont d’Avignon’ (où il y a danse, où il y a danse). De oude brug, ooit in de 11e eeuw gebouwd houdt midden in de Rhône op. Slechts enkele bogen hebben de zondvloed van 1660 overleefd. Eigenlijk bestaat de brug uit twee lagen: de lage oude brug en de hoge nieuwe brug.


Op de brug staat de kapel van Saint Benezet, waar hij ooit begraven is. De legende van Saint Benezet vertelt dat hij van God de opdracht kreeg deze brug te laten bouwen. Hij wierp een grote steen in de Rhône, die door geen tien mensen te tillen was. Dit was het begin van de bouw. We worden zowat van de brug geblazen door de Mistral. Avignon is de op één na winderigste plek van Frankrijk.

Na een uur hebben we het gezien en lopen we de stad in en kopen een stevig broodje Nicoise. Alles heeft toeristenprijzen, maar dit is nog te betalen. Het smaakt naar meer. Dan staat het Paleis van de Pauzen op het programma. Het meisje achter de balie kijkt ons vernietigend aan als we niet direct begrijpen dat de rugzak bij de andere balie ingeleverd moet worden. Wij zijn die domme Nederlandse toeristen. Wat doen wij hier in Frankrijk als we niet eens goed Frans kunnen spreken?

Maar het paleis is indrukwekkend.


Ook hier hebben we weer een Nederlandstalige audiotour die ons meer vertelt dan we willen weten. Het is een enorm complex van torens, kapellen, ontvangst- en werkruimtes. En het slaapvertrek van de paus. De vloer heeft prachtig gerestaureerde plavuizen en wandschilderingen. De kapel is wegens een restauratie afgesloten. Door een ruitje gluren we naar de fresco’s. De keuken is indrukwekkend met een enorme schoorsteen.


Hoewel verboden maakt Leendert af en toe een foto.


Helaas is de complete binnenplaats bezet door een groot podium met tribune. Wellicht voor het festival dat hier elk jaar in augustus plaatsvindt.
Gelukkig zijn er twee paleizen en de volgende binnenplaats is "schoon".


Na drie uur zijn we uitgekeken en lopen we even de kerk binnen. We kopen voor 2 euro een cornetto en wachten bij de brug op Willem. Hij is stipt op tijd en samen lopen we naar een rots, vanwaar je een uitzicht hebt over de stad en de rivier.



Er is hier genoeg te zien. We willen hier zeker een keer terugkomen.

We stappen weer in de auto en rijden naar de vrije school waar Willem Duits geeft. De school voor 150 leerlingen van kleuter tot groep 7/8 bestaat uit allerlei verschillende gebouwen.


Het ziet er gezellig uit, met zachte antroposofische kleurtjes. Helaas zal de vijver plaatsmaken voor een nieuw klaslokaal. Elk jaar moet er wel een gebouwtje bijkomen. Dit jaar is onder andere de overblijfruimte aan de beurt.

Op weg naar Bel Air bekijken we Venasque. Een pittoresk hooggelegen Frans dorp. ’s Avonds kookt Willem een broccolirijstschotel met een wel erg peperige salade. Wij bellen met het thuisfront: Leendert met Frits en Joanneke en ik met Piet. Het is een heldere nacht. Ik kijk door het romantisch slaapkamerraam met de wijnranken naar de vele sterren.


Morgen gaan we weer lopen.

Dinsdag 11 juni 2002, Bel Air


Dag van de spoorbloem

De Mont Ventoux is vrij en wij gaan met Willem er naar toe. Eerst maken we nog een paar afscheidsfoto's.


Op de slingerende weg naar boven passeren we al verscheidene amateur-wielrenners. We verbazen ons over de vele plasticzakken langs de weg. De inhoud is ondefinieerbaar. Er zitten zelfs bermtoeristen naast hun camper op het welbekende klapstoeltje. Het is pas halftien. Allengs wordt het steeds drukker en op de top wordt het ons duidelijk dat vandaag de Dauphiné Libéré wordt gereden.


Vele mensen zijn druk in de weer om de VIPwagens in orde te maken. Tot twaalf uur kunnen we nog hier blijven, als het circus het overneemt.

Het is hartstikke zonnig weer, maar er waait een vreselijke wind. De berg doet zijn naam eer aan. Met de wind in de rug kijken we eerst naar het zuiden, richting Willems huis, de bergruggen van de Vaucluse en de Lubéron en meer naar het zuidwesten, naar Avignon. Eerst met de verrekijker, maar later ook met het blote oog zien we de spoorbrug van de TGV. We zien zelfs de pauselijke paleizen. Ik trek de rits van mijn jas omhoog en ga naar de andere kant. We worden compleet weggeblazen door deze bescheiden mistral. Achter het lage muurtje van het uitzichtpunt gezeten, kijken we over het randje naar het noorden. Hoewel niet 100% helder kunnen we de Alpen met de Mont Blanc en de Ecrin zien. Echt fantastisch. De foto’s zullen wel bewogen zijn.


We rijden naar beneden, kijken even naar het monument van Simpson die hier tijdens de tour bezweken is. Waar het boven 7 graden was, stijgt hier de temperatuur al snel naar een 19 graden. En beneden, daar is het weer aangenaam. In Flassan nemen we afscheid van Willem. Geweldig dat hij ons zoveel heeft laten zien en zoveel tijd voor ons heeft vrijgemaakt. Geen ommetje is hem teveel.

Kwart over elf. We zijn weer op ons zelf. Ook weer fijn. Ik heb geen zin om te lopen, maar na de inkopen bij de plaatselijke kruidenier is uitstel niet meer mogelijk. Vandaag geen GR 4, maar een aanlooproute er naartoe over de GR 91. We wandelen over de uitlopers van de Mont Ventoux. Op en af. Op en af. De bloemen zijn gewoon; de klimmetjes gemeen. We hebben het gevoel geen meter te stijgen, maar weten dat we ’n keer op 600 m moeten zitten. We kijken uit over de vele fruitboom- en wijngaarden. Ze zijn druk met de kersenpluk. We nuttigen onze lunch in een tijmveldje en als Leendert zijn sokken weer aantrekt krijgt hij gezelschap van een blauwtje, die niet weg te branden is.

Tijdens het wandelen speur ik regelmatig naar de wielerkaravaan en eindelijk zie ik in de verte een groepje rijders. Eigenlijk stelt het niks voor. Een klein groepje wielrenners, veel auto’s, geen kabaal en geen enkele toeschouwer. Die zitten natuurlijk allemaal op de Mont Ventoux. Wij vervolgen onze tocht, zien olijfgaarden


en na een tijdje begint de echte klim. Nog steeds valt het reuze mee. We lopen door een schitterende kloof vol spoorbloem. Het pad vol stenen stijgt nauwelijks.


Aan het eind horen we menselijke geluiden. Het is een groep schoolkinderen, die een wand beklimmen. De rotsen lenen zich uitstekend voor een beginnende klimmer en we zien verschillende routes en haken. Nieuwsgierig loop ik een grot in, waar een opdracht ligt.

We lopen inmiddels in het bos. ‘Ongemerkt’ zitten we al op 600 m, maar nog steeds niet op het hoogste punt. Leendert ontwaart een onbekende gele bloem. Eindelijk maken we een enorme stijging. We steken een weg over waar nu de tourauto’s afdalen naar Malauscène. Nog steeds hebben we wat hoogtemeters te gaan naar de kapel van Piaud. 670m. We ploffen bezweet en moe neer op het bankje naast de drie kruizen. Het is zes uur. We kijken neer op onze nog af te leggen kruisweg. Na een snelle afdaling komen we op de plek waar we twee dagen geleden ook waren, bij de bronnen van Grozeau. De camping is Air naturelle en onverwachts rustig. Hier is het zéér aangenaam. Ik vreesde een invasie van wielrenners en bermtoeristen, maar die zitten blijkbaar ergens anders. Tegenover ons zitten twee Duitse wielrennende oudjes en naast ons een felrode dikbuikige man. Ik vraag aan de beheerder wie de etappe gewonnen heeft, maar hij blijft mij het antwoord schuldig. Hij weet alleen dat Frankrijk met 2-0 van Denemarken verloren heeft en is uitgeschakeld in het WK voetbal. We krijgen de sleutel van de douche, koken een prutje, douchen en slapen vroeg.

Woensdag 12 juni 2002, Grozeau


Dag van de Cistusroos

In Malauscène is het markt en daar profiteren wij van door het kopen van tomaten en sinaasappels. Ik proef een stukje kaas, maar die vind ik veel te duur. We posten een kaart en gaan op weg. Het is al flink warm en vrijwel geen wind. De laatste dagen gaat het lopen wat moeizamer en zweet ik veel. We zien weer een bokkeorchis in volle glorie en enkele wespenorchissen. Leendert maakt geen foto’s, want hij heeft een archief vol en de macro’s van mijn toestel zijn vaak bewogen. Af en toe kijken we uit op de Dentelles de Montmirail; een kartelige rand van tandjes.


We ergeren ons aan de richtingsbordjes die menigmaal zijn afgebroken, zodat we bijna fout lopen.

Leendert heeft de perfecte stoel voor de lunch gevonden: een bureaustoel met verstelbare rugleuning. En dat midden in het bos. Onder de bijbehorende tafel ligt het vol met patronen, zodat dit niet anders dan de jagersstamtafel kan zijn. Onze rust wordt verstoord door een landrover. We zijn getuige van een militaire oefening. Groepjes militairen komen uit verschillende richtingen naar dit centrale verzamelpunt om hun water te verversen. Daarna vertrekken we weer om zich te oefenen in het oriënteren.

Het landschap verandert. Er groeien andere planten zoals de aardbeiboom en cistusroos.


Dit wijst op côte chaud, de mediterranée. We bereiken Séguret dat ligt ingeklemd tussen twee bulten. Het is prachtig gerestaureerd, heeft twee poorten en trekt zelfs enkele toeristen. Het is onze pechdag, want het café is dicht en het restaurant complet. Als blijkt dat de speciaal aanbevolen gîte en winkel ook niet meer bestaan hebben we een probleem. De volgende gîte ligt drie uur verder en het is inmiddels vier uur. We besluiten toch naar Roaix te lopen, om in ieder geval inkopen te doen en eventueel wild te kamperen. Zwetend haasten we ons door het bos.

Na anderhalf uur zien we een chambre d’hôte. Even vragen. De aardige vrouw vertelt dat ze ‘complet’ zijn, maar op mijn verzoek mogen we wel de tent in de tuin zitten. We hebben een prachtig uitzicht op een ruïne en felgele brem.


Terwijl Leendert de tent opzet en een tukje doet, ga ik snel naar Roaix. Een vreselijke 2 km met voorbij razende auto’s. Gelukkig is het niet voor niets; er is een kruidenier en de deur is open. De keuze is beperkt, maar een kniesoor die daarop let. Tegen zeven uur ben ik terug en acht uur zit ons buikje weer vol met quenelles, tomaat, courgette en roquefort. Achter ons ontsteken de pensiongasten de barbecue en genieten van een gezamenlijk diner. Wij houden ons afzijdig, maken een ommetje, plassen, poetsen tanden en kruipen weer in ons tentje.

Donderdag 13 juni 2002, Roaix


Dag van de wilde clematis

Leendert heeft ’s morgens tijd nodig; ik ben ongeduldig. De tent droogt niet, omdat hij niet in de zon staat. Ik bedank de eigenaresse voor haar gastvrijheid en heb inmiddels ontdekt dat de wijn van prieuré St. Justin 2000 vorig jaar een gouden medaille en brons gewonnen heeft. Konden we maar wat flessen meenemen. We hebben niet eens geproefd. Dat leek ons niet verantwoord met deze hitte.

We beginnen vandaag het eerste half uur met de gevaarlijke weg naar het centrum van Roaix. Na de brug nemen we een afsteker en constateren dat de oude brug niet meer is. Ik heb vandaag 10 x meer zin dan de afgelopen twee dagen. Na een bezoek aan de bakker van Rasteau en een kapelletje storten we ons op het café voor de suiker. De helft van de suikerpot verdwijnt in de rugzak voor Leendert. Een oud vrouwtje, slecht ter been, tapt water bij de usage interdite, maar ik denk dat de bloemetjes geen bezwaar hebben. We besluiten de gok te wagen en naar Saint Cécile te lopen, zodat we vrijdag niet 8 uur en 32o op ons brood krijgen. Boven Rasteau passeren we een bijzondere kerk, die geïntegreerd is met de stadsmuur en een wijnhuis).


Zolang we in de schaduw zitten en niets doen is het prima. Maar zodra we stijgen of in de zon lopen zweten we peentjes. De zachte wind is niet voldoende. We volgen de botanische route en zien onder andere een bokkeorchis, bijenorchis, en rode bosvogeltjes. De omgeving bestaat uit vele kleinschalige wijngaarden in traditionele stijl. Op de afscheidingen staat vaak fel bloeiende brem en toch ook wel wat bomen. Anders dan de topografische kaart doet vermoeden.

Tijdens de lunch smullen we van mijn verrassing, een avocado en wederom houden de mieren ons gezelschap. We zitten in de schaduw tussen de hulst en kijken uit over een zonnig stukje braakliggend land. Een goede plek om tent en grondzeil te drogen. Stenen houden het doek in bedwang.

Kom, het is nog twee uur lopen naar Cairanne. Leendert maakt geen bezwaar als ik een doosje heerlijk zoete kersen pluk. Ze hangen toch maar langs de weg, in de berm bloeit wilde clematis.


Cairanne is uitgestorven. Het is siëstatijd en we komen geen mens tegen. Alleen wij zijn zo gek om hier te lopen. Na Cairanne steken we l' Eygues over, een ondiepe rivier met vele eilandjes en lopen een tijdje langs zijn oever.


Leendert wordt belaagd door dazen. Kom, wegwezen. Daarna strekt zich een grote vlakte met wijngaarden voor ons uit.


Weinig bomen. Gelaten accepteer ik de warmte. Nog 1½ uur. Een oud zuurtje smelt in mijn mond. We zetten onze tocht voort door de wijngaarden en in de schaduw van het door video’s bewaakte bastion annex wijndomein ’La Présidente’ drinken we onze waterfles leeg. We verlaten de GR 4 en bereiken Sainte Cécile les Vignes. Het GRboekje rept alleen over een café en winkel, maar wij hopen hier een slaapplaats te vinden. We kunnen ons niet voorstellen dat in zo’n belangrijk toeristisch oord geen camping of iets dergelijks is. De buitenwijk is uitgestorven, maar het centrum zoemt van bedrijvigheid. Er is een hotel, restaurants, cafés, winkels, een bank én een camping! Navraag bij de Marie leert dat het nog minstens 5 km hier vandaan ligt. Geen optie dus. Een chambre d’hôte misschien? We krijgen een lijst met adressen mee. Helaas, de mevrouw van de Journaux is complet. Dan maar naar Logis de France. In prijs zal het niet veel uitmaken.

Hotel Figoural ligt aan de drukke doorgaande straat. We krijgen een driepersoonskamer op de tweede verdieping. Leendert en ik vechten om de douche. Ik draai een was en hang deze aan het Frans balkon. (Sorry, mevrouw Figoural. Nood breekt wetten.) Het menu staat ons aan we laten ons verwennen op zijn Frans. Jammer van de espresso. Het is nog steeds benauwd en vrees dat ik niet kan slapen. Als we de kamerdeur open doen, komt de sokkenstank ons tegemoet.

Sainte Cécile les Vignes, vrijdag 14 juni 2002-08-18


Dag van het Duizendguldenkruid

Het was vannacht vreselijk klam en drukkend. De ramen stonden open, maar het was buiten warmer dan binnen. Om vijf uur komt het verkeer op gang. Vrachtwagens en landbouwverkeer denderen onder ons raam voorbij. Leendert zet thee in de badkamer en ik dek de ontbijttafel. Zo besparen we 12 euro én kunnen vroeg weg.

Het einde van onze vakantie nadert. Nog één echte wandeldag. Om halfacht staat Leendert tevergeefs in de rij bij de bakker. Op dit vroege tijdstip hebben we nog geen pain complet. De andere bakker, twee deuren verder heeft het wel en ook nog een pizzapunt voor Leendert. Ik koop tomaat, sinaasappel en chocolade.

Het geeft een rustig gevoel om máár zeseneenhalf uur in deze hitte te hoeven lopen. Onderweg komen we vele mogelijke kampeerplekjes tegen, zelfs met een waterkraan. Maar het was goed zo. We hebben in ieder geval kunnen douchen en onze was gedaan. En ook over het slotdiner hoeven we ons niet meer druk te maken. Na de wijngaarden, waar de boeren tegen meeldauw spuiten en de gemeente, die een rigoureuze manier van snoeien heeft, loodst de GR 4 ons weer het bos in. Gelukkig, want de weervrouw voorspelde 33o C. Op een voor ons ongekend vroeg tijdstip, namelijk om 9.15 uur drinken we koffie. In het hotel hebben we weer een paar suikerklonten voor Leendert veroverd, want zónder is ónacceptabel.

Dr. Livingstone ontdekt weer ‘nieuwe’ plantsoorten: wespenorchis, bijenorchis, witte cistusroos én duizendguldenkruid. En ook de onbekende gele bloem.

De markering laat het regelmatig afweten, zodat Leendert steeds het boekje uit het bovenvak van mijn rugzak moet pakken. Vandaag extra lastig, omdat mijn natte was ertussen zit. Rond elf uur nemen we een kersenpauze. Mmm, ze zijn klein en lekker. We lopen sneller dan de tijden in het boekje, want er zijn weinig stijgingen. En zo komen we vanzelf in Mondragon. De naam doet me denken aan een medicijn en behalve de ruïne is de plaats onaantrekkelijk.


Het ligt aan de drukke autoweg naar Marseille. De hangjongeren op het plein doen ook geen goed. Tot onze verrassing is er een camping, maximaal 1½ km van het centrum. Alles beter dan een hotel. We kopen een maaltijd en sjokken naar boven. Na 20 minuten komen we aan op de camping. Voor de tweede keer gelegen in een dennenbos. We passeren de caravans, voornamelijk bevolkt door Nederlanders van middelbare leeftijd. Alleen de achterste strook van het terrein is bestemd voor tenten. Het enige probleem is een horizontaal plekje te vinden. Afwachten hoe het vannacht ligt.

Ik ben op. Elke stap die ik zet is er een teveel. Ik heb 5 minuten nodig om bij te komen. Na een kopje thee kom ik weer op temperatuur en kan weer denken en schrijven. De douche is heerlijk en gezeten aan een picknicktafel eten we ravioli en een toetje mystère, wat een hemelse modder blijkt te zijn. De suiker is op en ik dub of ik suiker voor hem zal ritselen, maar besluit dat het niet mijn probleem is. Ik vind het wel ongezellig om alleen koffie te drinken. Leendert krijgt opdracht de afwas te doen, maar blijft erg lang weg. En dan komt Leendert terug. Hij heeft een hele tijd gepraat met een gepensioneerd Nederlands echtpaar, die een half jaar door Europa trekken. Hij heeft een grote zak suiker in zijn hand. Lurkend aan een kopje koffie, verdwijnt de zon tussen de bomen achter de Rhône. Zo is het leven op een camping in Frankrijk.

Zaterdag 15 juni 2002, Mondragon


Dag van de zonnebloem

O, wat is het bed hard. Ik ben doorgelegen op de harde bosgrond. In de verte hoor ik de herrie van de snelweg. Tot onze verrassing is de tent kurkdroog. Een meevaller. Voor het laatst ontbijten we buiten,


voordat de rest van de camping ontwaakt. Wanneer we om acht uur het terrein verlaten, komen de eersten op gang. Leendert heeft gisteren een tip van het Nederlands echtpaar gekregen en we volgen de rustige GPR naar het centrum van Mondragon. Helaas zien we niet de beschreven orchideeën. We verlaten de stad en steken de snelweg en het kanaal over, waar we via een landbouw- en fruitteeltgebied Bollène-la-Croisière bereiken. Op deze onwaarschijnlijke plek, anderhalf uur lopen vanaf de stad is het station. En er vertrekken ook nog treinen. Zowaar is er een loket en kunnen we een kaartje naar Valence kopen. We wachten drie kwartier en zetten in de wachtruimte een kopje koffie en snoepen van de chocolade.

In Valence hebben we 7½ uur de tijd. We bezoeken de prachtige kathedraal.
Op zoek naar andere interessante gebouwen horen we achter een gesloten deur een organist Bach spelen. Later bezoeken we de kerk Saint Jean.


 


 De organist is verdwenen, maar er is een expositie over Koning David ingericht. De aankondiging is heel professioneel met een afbeelding van Chagall, maar de expositie zelf is wat amateuristisch door de kopieën uit boeken en op karton geplakte afbeeldingen, die het verhaal van David vertellen. Een te aardige Franse vrouw doet haar uiterste best mij in het Duits wat te vertellen, wat mij de rust ontneemt om rond te kijken.

De lunchplek is een schot in de roos. ‘One, Two Tea’. Het is een Engels aandoende tearoom met een perfecte vriendelijke bediening. Vanwege de rugzakken krijgen wij een plek onder de trap, maar dat is geen straf. Wij bedanken de eigenaar voor de overheerlijke salade, quiche en het gebak. Hij doet ons uit geleide alsof wij al jaren zijn vrienden zijn. We sjokken nog wat door de stad aan de hand van de plattegrond met historische gebouwen. Leendert gaat naar het station en na achterlating van de zware rugzak loop ik nog een rondje door de drukke stad voor een of ander cadeautje.

Met de TGV en nachttrein beëindigen we onze terugreis. Zondagmorgen acht uur zijn we thuis. De volgende keer hopelijk sneller, want met de TGV en HSL is 16 uur reizen helemaal niet nodig.

Lilian

boueuse = modderig