maandag 24 september 2001

01-08-31-MTz Tanzania. “pole, pole, kwenda, kwenda.”

Verslag Lilian,   foto's grotendeels Leendert

Vrijdag 31 augustus 2001, Arusha


We zijn net neergepoot in Arusha. We kwamen in het stikdonker aan, dus vraag me niet hoe Tanzania eruit ziet. Na een ritje van drie kwartier, linksrijdend van de weg en met de nodige verkeersdrempels, slaan we linksaf. Een achteraf straatje met gigantische gaten brengt ons naar de Bamakambi Lodge. We worden begroet door onze gastheren en –vrouwen alsof we bekenden zijn. De bedienden brengen onze plunjezakken naar boven. Zelf dragen mag niet. We hebben een ruime kamer met twee bedden, een tafeltje met houtsnijwerk en twee stoelen bekleed met bruinwit gevlekt runderleer. Het bed is voorzien van een klamboe. Achter de kamer is een douche met toilet, een mug en twee kili-zeepjes.

Tien uur ’s avonds. We zitten in de frisse buitenlucht aan een kopje thee. Gelukkig ben ik niet erg moe, want we vlogen overdag en er is slechts één uur tijdsverschil. Mohammed, de Tanzaniaanse touroperator, heet ons welkom. Ronald, onze Nederlandse reisleider, kent hem nog van zes jaar geleden; van zijn eerste Tanzaniareis. Inmiddels is hij flink wat ponden zwaarder. Mohammed vertelt over onze eerste tiendaagse trip én over de gebruiken in zijn land. Vriendschap betekent dat je elkaar bij de voornaam noemt. Hij stelt een gedeelte van de crew voor: Safi, Maikel en Baboe. Hij legt uit dat iedereen een nickname c.q. troetelnaam heeft. Safi betekent schoon en Baboe betekent opa. Halftwaalf is de briefing voorbij. Onze paspoorten en tickets gaan met Mohammed mee naar zijn kluis. Hé, daar zit een gekko of hagedis tegen de muur. We verdwijnen naar onze kamer. Ik zie een enkele mug en de klamboe zit vol gaten. Ook nog maar even smeren met ‘deed’. En anders hebben we nog Malarone tegen de Malaria.

Zaterdag 1 september 2001, Arusha


Alles gaat vanmorgen rustig aan. Ik verdeel mijn bagage in tweeën; de bivakmuts, dikke wanten en setje schone kleren heb ik voorlopig niet nodig. Op het terras krijgen wij een Engels ontbijt. Dus: vers geperste jus, toast, jam en eieren, naar keuze boiled, scrambled of omelet. Voor het gemak nemen we allemaal scrambled. Het leven is goed. Vanaf het terras werpen we een eerste blik op Mount Meru, die we tijdens onze tweede wandeltrip zullen beklimmen.

In twee jeeps rijden we naar het centrum van Arusha. De wegen zijn breed en stoffig. Alleen de hoofdwegen zijn geasfalteerd. Naast de weg is een brede strook zand, gescheiden door de riolering. Het asfalt is voor de auto’s en fietsers; het zand voor de voetganger. Het valt me op dat er weinig getoeterd wordt. Dat hoor je in dit soort landen wel eens anders. Ik kijk naar de vele huisjes, stalletjes, winkeltjes, kleedjes met gestapelde sinaasappels, meubelmakerijen en het tuincentrum. Op de hoek van de straat staat een man een fiets te repareren. Met een hamer. We rijden langs het Ruanda tribunaal, het Internationaal gerechtshof van Afrika.

We stoppen bij de bank om dollars te wisselen voor Tanzaniaanse schillingen. Zodra we bij de bank zijn, worden we belaagd door kranten- en batikdoekverkopers. En of we een woordenboek Swahili willen. Geen interesse. Kunnen we weer gaan? Na het kopen van 2 literflessen mineraalwater gaan we terug naar de lodge, waar we wachten op het inladen van de jeeps, die ons naar het Tarangire park moeten brengen. We oefenen alvast geduld. Tijd om spinnen en het zwembad te bewonderen. Er is geen gebrek aan personeel; twee mannetjes maken het zwembad schoon, één de tuin en een vrouw dweilt het trottoir. De vele rugzakken worden op het dak van de jeep bevestigd. Een gedeelte van de bagage blijft achter, omdat we na een week hier terug komen.

Eindelijk zijn we onderweg naar Tarangire National Park. We stoppen bij een souvenirwinkel. Het grote gebouw is overvol met houtsnijwerk. Je kunt het laten verschepen naar Europa. Buiten onder een afdakje krijgen we een kartonnen doosje met de lunch. Bah, twee vieze broodjes en koude friet. Gelukkig zit er nog een appel bij. We zijn al in het gebied van de Masai. Baboe vertelt dat ze erg rijk zijn, omdat ze grond bezitten. We zien regelmatig mannen in de bekende rood-paarse kleden bij hun kuddes koeien of geiten. De koeien hebben allemaal een rare bobbel op hun nek. Soms zie je een Masai op de fiets. Een raar gezicht, zo’n rood kleed en altijd met een stok. Vaak lopen ze naast de fiets, omdat deze alleen maar als bagagedrager wordt gebruikt.

De Kigongoni kampsite bij het Tarangire park kijkt uit over het park. We zitten in het droogteseizoen: veel geel, veel dor en veel stof. Er zijn een paar jonge struikjes geplant. Deze zijn nog groen. Alles wat je neerzet wordt vies. We krijgen een blauwe tas met een nieuwe tent. Het is de Eagle Peak van Perry Sport. Dit is zeker geen lichtgewicht. Met wat aanwijzingen van Ronald is het koepeltentje snel opgezet. Hij is lekker ruim. Je zou er met drie personen in kunnen slapen. Ronald zegt dat we de tentjes zelf opzetten, omdat de Afrikanen er slordig mee omgaan. Zo’n tentje gaat maar een paar vakanties mee. Onze tentjes zijn al verkocht aan Mohammed.

Na installatie en een smeerbeurt gaan we naar het park voor een eerste safari. In elke jeep zitten vijf personen. Ik zorg dat ik niet bij Leendert in de jeep zit. We rijden naar de ‘gate’, helemaal in het Noordelijkste puntje van het park. Het park is 40 km breed en 80km lang.

Nu gaat het dak van de jeep omhoog en kunnen we gaan staan. Het voordeel van het dak is dat je níet in de zon staat en dat je veel verder kunt kijken. Mijn medepassagiers houden de gigantische fototoestellen en toeters van lenzen in gereedheid. Marja heeft ook nog een videocamera bij de hand. Ik pak mijn Olympus superzoom 120. Duidelijk van een minder kaliber. Leendert gebruikt een statief, een dikke metalen stang onder zijn toestel. We rijden twee uur door het park en komen niet eens tot de helft. Eerst zie je niks, dan ineens een kudde zebra’s. 



Dan impala’s. 



Ook wel MacDonalds genoemd, vanwege de zwarte M op hun kont. We rijden een stukje en zodra er wat te zien is, stopt Baboe. Overal staan Baobabs.  Baboe vertelt dat het gat, wat in een van de Baobabs zit, is veroorzaakt door een olifant.



Wanneer zij dorst hebben en er is geen water, komen ze zo aan hun vocht. Vlak naast de weg zit een groep bavianen. De kleintjes spelen met elkaar; 



de ouderen zitten te vlooien. 



We blijven kijken. Vooral een moeder met een baby aan haar borst is zo vertederend. Maar we moeten verder, want er wachten ons nog olifanten,



wildebeesten, buffels, een klipdas 



én twee leeuwen. We staan vrij hoog en onder bij de rivier ligt een leeuw.



Er komt nog een leeuw langs. Het is al laat en we moeten terug. 



Om halfzeven moeten we het park uit zijn. Maar ja, als we vlakbij een giraf komen, moet er toch echt gestopt worden. 



Te gek voor een eerste dag in Tanzania.

Het Tarangire National park is een parkachtig, afwisselend landschap, met moerassen, heuvels, grasvlakten en de rivier de Tarangire. Er is een verscheidenheid aan vegetatie, veel baobabs; rijk aan diersoorten, veel olifanten, kleine koedoes, elandantilopen, impala’s; grote dieren op trektocht, afhankelijk van de regenval; weinig bezoekers. Het park is ongeveer zo groot als Luxemburg (2600 km2); in het oosten grenst het aan de Masai-steppe. Dit vlakke soms zacht glooiende landschap heeft een bodem van oergesteente uit het late Cambrium; het ligt aan de rand van vulkanische formaties. De Tarangire, die in het zuiden in de Kandoa-bergen ontspringt, doorsnijdt het gebied van zuid naar noord. De rivier trekt vooral midden in de droge tijd veel dieren aan, die komen drinken. Langs de rivier groeit een strook sappig gras, die vaak maar een paar honderd meter breed is. Het park heeft wel een toegangspoort, maar staat in open verbinding met de rest van het land. In het gebied wordt vee geweid, maar dat geldt alleen voor de kudden van de Masai, die geen jagerstraditie hebben en de meeste wilde dieren ongemoeid laten. De dieren kunnen van hier naar bijvoorbeeld Lake Mayara. Of naar Serengeti. (O.a. uit Cantecleer Natuurgids Oost Afrika)

Maar we zijn nu in Tarangire, een eindeloze vlakte met veel Baobabs, die o zo karakteristieke boom van Afrika. Kort voor de regentijd barsten de knoppen open en komen er glanzend witte hangende bloemen te voorschijn. De bewoners weten dan zeker dat het gauw gaat regenen. Het verhaal gaat dat na de schepping van de wereld de duivel zo kwaad werd over het werk dat God had verricht, dat hij de prachtige baobab uit de grond rukte en ondersteboven weer in de grond zette, zodat het wortelstelsel als een kale kruin omhoogstak.

s Avonds zitten we in de open bar bij het genot van een Kilibiertje, limo of cola. Noëla heeft lekker gekookt en we hebben het nu nog luxe met tuinstoelen en –tafels.

Zondag 2 september 2001, Kigongoni kampsite


Zes uur. “Time.” Safi klopt op het tentdoek. Als je niet wakker bent, hoor je niets. We drinken een kopje thee voor we voor de tweede keer naar het Park gaan. Het is koud in de rijdende jeep; dat had ik niet verwacht. We zien impala’s,



 zebra’s, 



waterbokken



en zijn al gewend aan olifanten. We genieten van de olifantenfamiliereünie bij de Tarangire-rivier. 


De afstand is best groot, maar het is indrukwekkend om de kuddes te zien bewegen. En die klapperende oren. Waar zouden ze afgesproken hebben? Later observeren we een olifant, die vlakbij onze auto tegen een boom aanschurkt. Alleen Maikel is bang en rijdt snel door. Ik vraag me af wanneer het park het mooist is, in het regen- of in het droogteseizoen. Als alles groen is, kun je de dieren moeilijker zien, maar is mooier voor de foto. In het dorre gele gras zie je meer, maar anderzijds hebben sommige dieren ook een perfecte schutkleur. Midden in het park is een landingsbaan voor vliegtuigen. Mij valt het nauwelijks op, maar Leendert ergert zich eraan.

We zijn al verwend en zien minder “nieuwe” diersoorten dan gisteren. De impala’s en zebra’s zitten dicht bij de poort, omdat hier geen leeuwen zitten. Tot we verrast worden door vier leeuwinnen. De jeep wordt in de berm gezet om toch maar iets te zien. Door het hoge gras zien we de prooi, een buffel. De leeuwinnen, twee grote en twee kleine, zitten rustig voor zich uit te staren. Zouden ze ons niet zien?

De zonsopkomst valt tegen. De anderen zien een dikdik, maar het dier is zo schuw, dat hij al verdwenen is als onze jeep eraan komt. We gaan even het park uit voor een ontbijt op de kampsite. In de overdekte hut is het aangenaam. Achter de schutting beloeren we vele kleine kleurrijke vogeltjes, die kwetterend poedelen in een plasje water. De tent wordt afgebroken en we gaan terug. Nu rijden we weer een stuk verder het park in, maar helemaal tot het einde lukt niet. Een dag is gewoon te kort voor het 2600 km2 grote park. We picknicken in het park. Dit mag alleen op de aangewezen plekken. Het is de enige plek waar je de auto uit mag. We kijken uit over de rivier, de enige strook groen in het park. Het stikt er van de vogeltjes. Vooral de ‘gewone’ blauwe spreeuw is schitterend. 



Er zitten ook een paar blueballs-apen. 



De naam zegt het al: de ballen van de aap zijn hemelsblauw. Mooi, in combinatie met zijn felroze piemeltje. Hij is op zoek naar eten en pikt de lunch van Eric. Hij schraapt de bananenschil leeg en onderzoekt het lunchzakje nauwkeurig. Zitten we nu in de dierentuin? Baboe, Maikel en Maikel Panda stappen weer achter het stuur voor het vervolg. In de verte zien we weer een jeep stilstaan. Wat zou daar te zien zijn? Ja, een boom. Navraag leert dat in die acaciaboom een luipaard ligt. Het blote oog is ontoereikend. Ik leen de verrekijker van Leendert, maar krijg hem niet scherp. De boom wordt door iedereen op de foto gezet om toch maar een bewijs van de luipaard te hebben.

Die middag rijden we door naar Mto Wa Mbu. We zitten met Rob en Hanneke in de jeep.

De weg is zeer slecht, maar minder erg dan ik verwacht had. Gelukkig is de weg breed en kan de chauffeur al slingerend de meeste gaten ontwijken. De Twinga kampsite is een verrassing. Het is helemaal groen en zeer schoon. De kookploeg heeft zich al geïnstalleerd en is druk doende. Wij zoeken een mooi plekje op het biljartlaken. Is dit echt?

Maandag 3 september 2001, Twinga kampsite


Het grasveld ziet er nog steeds schoon uit, want het wordt geveegd. Een mannetje met een heksenbezem verzamelt de bladeren. Ik zoek het toilet op. Ook zeer schoon. De ruimte is helemaal wit betegeld en je kunt erop zitten, hoewel dat niet altijd een voordeel is. Zodra je weg bent, komt een vrouw de boel weer schoonmaken. Ja, op wit zie je alles en ik kan het weten. (O, wat heb ik een hekel aan mijn witte keukenvloer.) Verderop is er nog iemand bezig met een gieter om de grond nat te maken. Waarschijnlijk tegen het stof. Voorwaarde is wel dat er water is.

Ik heb vannacht gedroomd dat ik mijn fototoestel en verrekijker vergeet. Daarom moet de jeep op mij wachten en natuurlijk kan ik niet hard rennen. Nu we naar Lake Manyara gaan, blijkt een deel van de droom te zijn uitgekomen, ik ben mijn fototoestel vergeten. Het zij zo. Dan maar gewoon kijken en genieten. Een gigantische groep bavianen kruist ons pad. Het is een schitterend gezicht om te zien. Er komt geen eind aan de optocht.

Het park is minder wijds dan Tarangire, de aarde is gravelrood en de bomen veel groener. Langs de weg zitten de bladeren onder het rode stof. Het stoort me. Tussen het groen ontwaren we de neushoornvogel (die me altijd aan Avifauna doet denken), olifanten en een hele kudde zwarte kapbuffels. 



Ze kijken ons stilzwijgend aan. Ze hebben een mooie kop met een soort Pipi-Langkouskapsel, maar dan zwart en niet uit model te krijgen. Het zijn immers hun horens. We stoppen nog even voor een prachtig ijsvogeltje. 



Gelukkig gaan we weer terug naar de kampsite, zodat ik mijn fototoestel kan halen.

Het nationale park Lake Manyara is een groot alkalisch meer met een smalle strook land, begrenst door de steile en hoge westhelling van de OostAfrikaanse Slenk. Het is nooit breder dan 6 km. Als ik aan Lake Manyara denk, denk ik aan het rode stoffige zand. Alle bladeren en bomen zitten tot twee meter van de weg onder het rode zand. In tegenstelling tot het uitgestrekte Tarangire worden we hier door de groene bomen omsloten. Er zijn maar enkele Baobabs te zien. We kijken tegen een hoge bergrug aan, die het park aan een zijde omarmt. Aan de andere zijde is het meer. Enkele jaren geleden heeft El Ninjo hier huis gehouden en is een deel van het park onder water komen te staan. Een groene strook langs het water resteren nog 2 meter hoge afgebroken staken van bomen. 



Tot die tijd was er ook een 'hippopool', maar die is nu opgeslokt door het meer. Wij zien alleen heel in de verte de ruggen van nijlpaarden. Als het niet bewoog zouden het ook rotsen kunnen zijn.

Het park is veel groener dan Tarangire, wat het moeilijker maakt om de dieren te zien. Het park is vooral beroemd geworden door de boomleeuwen en olifanten. Nergens in Afrika is de olifantdichtheid zo groot als hier. Verder zijn er behoorlijk grote kudden buffels, impala’s, Masai-giraffen en waterbokken. De vogelwereld wordt vooral beheerst door watervogels: roodrugpelikanen, witte pelikanen, heilige ibissen, flamingo’s, eenden, steltlopers, reigers en zadelbekooievaars.
De rest van de dag is weer voor de dieren in Lake Manyara. We hebben een dikdik gezien.



Ik maak een lijstje van de vogels en zoogdieren, ter aanvulling op het lijstje van Ronald, die we bij de introductiedag hebben gekregen. De Big Five ontbreken niet: leeuw, olifant, luipaard, neushoorn en nijlpaard (?) Even een opsomming van wat we gezien hebben: speckeld mousebird, grey headed king fisher (een ijsvogeltje), longcrested eagle, silvery cheaked hornbill, red-billed en yellow billed hornbill, kleine bijeneter (prachtig geelgroen vogeltje), d’arnaud’s barbet, red en yellow african pied waigtail, kluut, nimmerzat, nijlgans, visarend, pelikanen, diadeem meerkat, bosbok en de verre verte nijlpaarden. We hoopten ze in de hypopool te zien, maar deze is verdwenen als gevolg van El Ninjo, drie jaar geleden. Een gedeelte van het park heeft een trieste aanblik van dode afgeknapte bomen.  Het leuke van een groepsreis is de kennis van de anderen. Ronald, ecologisch beleidsmedewerker bij de gemeente Doetichem, is een echte vogelkenner, net als zijn vriendin Birgit. Ook de chauffeurs weten veel. In elke jeep ligt het vogelboek van Oost-Afrika, zodat precies gedetermineerd kan worden welke vogel we gezien hebben. Tijdens de lunch bij het meer krijgen we nog gezelschap van een olifant. Nu is er geen paniek. We kijken met de verrekijker een hele tijd naar de nimmerzats, die zich op een pier bevinden. Ik ben geïntrigeerd door een prachtig groen vogeltje. De vogelkenners maken er een bijeneter van. Leendert vertelt over het franse Camarque, waar ook veel vogels zitten, zoals bijeneter, scharrelaar, zilverreiger en flamingo. We bestuderen de giraffes. 



Zij hebben een anderZz vlekkenpatroon en zijn bruiner dan hun vrienden in Tarangire, maar volgens Ronald wil dat niet zeggen, dat het een ander soort is.

We rijden verder het park in naar een warmwaterbron. We stappen uit de jeep en ontwaren een plasje water. Is dit het? Ja, inderdaad, er komt wat damp vanaf. Een zeearend maakt meer indruk. Hoog in de boom gezeten loert hij naar een vijvertje met meerval. Dit is een makkie. Hij vliegt naar beneden, pikt er eentje uit en klaar is kees.

Het programma voor vandaag is nog niet afgelopen, want we hebben nog geen leeuwen gezien! Gelukkig werkt de Afrikaanse tamtam uitstekend. Denken wij dat de chauffeurs zomaar een rondje rijden; in werkelijkheid brengen ze ons naar een prachtige boom. Ik zie twee poten bungelen. 



Ik kan het zelfs zien met het blote oog. Er zit nog een boomleeuw, maar deze is minder goed zichtbaar. Dit is het enige park in Afrika waar leeuwen in bomen leven. Als we later een jeep van een Zuid-Afrikaan tegenkomen, licht Maikel hem niet in over de leeuw. Hij is de concurrent en houdt zich niet aan de regels.

De meesten van de groep willen nog even door het dorpje lopen. Ik heb daar gezien de drukte helemaal geen zin in. Terug op de camping ga ik op aanwijzigen van Rombout op zoek naar een maribu. Hij is snel gevonden en zit in een boom langs de weg. Wat een grote vogel.
Op de camping bestudeer ik een bloemrijke boom vol kolibries en kleine vogeltjes. De natuur komt naar je toe.

Na een uurtje, aan het eind van de middag pikken we de groep weer op in het dorp. Ik durf de jeep niet uit te gaan, want wij worden belaagd door kinderen die zeuren om een pen. Die krijgen ze niet, want ik heb hem zelf nodig. We rijden verder door een prachtig glooiend landbouwgebied. Bovendien is het licht schitterend. Hier zou ik wel willen lopen. Kan de jeep niet even stoppen? Ik durf het niet te vragen.

s Avonds eindigen we bij het Kudu (= antilope) camp bij Karatu, niet ver van de Ngorongoro krater, die het midden houdt tussen het eerste en tweede kamp. Er staat gras op het kampeerveldje, maar niet zoveel. Wij zitten op onze krukjes onder een luifel. Noëla serveert vreselijk zoute komkommersoep en een traditioneel Afrikaans gerecht van banaan, aardappel en kokos. Lekker vegetarisch.

Later op de avond vertelt Heleen, onze fotografe, over haar avonturen in Macedonië. Zij heeft daar een man ontmoet met een fotozaak. Toen deze stierf, heeft Heleen beloofd de zoon te helpen met het voortzetten van de fotozaak. Ze heeft zelfs foto-apparatuur over de grens uit Griekenland gesmokkeld.

Dinsdag 4 september 2001, Kudu camp Karatu


Vanmorgen hebben we eerst de tent afgebroken. Tijdens het ontbijt, bij de draaiende motoren van de jeeps, wordt de bagage op het dak van de auto geladen. Lastig die bagage, want nu heb je tijdens de safari minder zicht. We gaan naar het neusje van de zalm onder de natuurparken, de Ngorongoro krater. Het is geen nationaal park, maar een reservaat wel te verstaan. Het sluit aan op het Serengetipark. Nog niet zo lang geleden woonden hier de Masai. Je werd pas een krijger, als je een leeuw gedood had. De krater heeft een diameter van 23 kilometer en een rand van 650 meter. Tijdens het droge seizoen, verzamelen vele dieren zich hier. Dat lijkt míj hartstikke gezellig. Om over de hoge kraterrand te komen, moeten we eerst door het tropisch regenwoud. Het is mistig, dampig en miezerig. Maar zodra we de krater induiken, is het zon en nog eens zon. De wolken hangen nog over de kraterrand.

Onderweg zien we een zeearend. Gezien de naam een rare plek voor deze vogel. Daarom heet hij in het engels fish-eagle. We rijden verder door het lange gele gras en spotten nog niets. Zou het vandaag dan eindelijk tegenvallen? Dan toch, in de bocht zien we de kontjes van twee knobbelzwijntjes. 



Ze draaien zich niet eens om, maar ik zet ze toch maar op de foto. Dan hartebeest,



gnoes,

jakhalzen en een hyena. We vergeten dan even de buffels,



thomsomgazelles, 



de grantgazelles 



en meneer 



en mevrouw struis. Het is een schitterend gezicht hoe de hyena langs een meer loopt, waarin hij zich spiegelt. Bij Hyena’s moet ik altijd aan Jungle book denken. Niet zo vreemd in deze contreien.

In de verte zien we meerdere jeeps bij elkaar staan. Wat zou er te zien zijn? We rijden er naartoe. Het is de hypopool en dit is kicken.



Proestende, rollende, spelende, geeuwende én schijtende nijlpaarden. Het water borrelt (en stinkt) ervan. Rond de pool bevinden zich veel vogels: de Afrikaanse zwarte eend, twee soorten ibissen, een koereiger, de nimmerzat en de nijlgans.

De jeep rijdt weer verder naar een groot meer vol flamingo’s, vergezeld van steltlopers, steltkluten en glossy ibissen.



Een schitterend gezicht, vooral als de flamingo’s gaan vliegen, want dan worden hun zwarte vleugels zichtbaar. Ik ben wat triest, want een klein nijlpaardje ligt op een zandbank.



Het lijkt of hij dood gaat door uitdroging, maar volgens Maikel is er niets aan de hand. Ik geloof hem niet. Bij het meer zijn ook weer hyena’s, druk doende met hun gore prooi.


Ook in de Ngorongoro krater zijn speciale picknickplekken. Na het passeren van de Grote AfrikaanseTrap 



zien we een hele rij jeeps, veel wouwen, maar geen mensen. Wij stappen uit en krijgen een lunchzakje. Heleen gaat bij een boom zitten en begint aan haar kippenboutje. Dat wil zeggen, wíl beginnen, want een wouw vliegt op haar af en pikt haar kippenboutje. Wij besluiten ook in de jeeps te gaan zitten, want het zijn gevaarlijke beesten, met een ongekende kracht in hun vleugels. Gelukkig zijn ze alleen geïnteresseerd in vlees. Ik geef mijn mars aan Heleen en kijk naar de vele wouwen die boven ons cirkelen. In Europa doe je een moord om ze zo dichtbij te zien. Falco, Tjitske en Marja tarten het lot en eten buiten de jeep hun lunch.

Het is al laat. We moeten weg. Tijd om de krater te verlaten, want we moeten nog een stuk rijden. Het zoogdieren- en vogellijstje kan weer uitgebreid worden: archard buzzard (in kale boom), great lesser flamingo, hyena, nijlpaard, black en striked jakhals, zebra, grand gazelle, thomson gazelle, struisvogel, gnoe, hartenbeest, buffel, kraanvogel, knobbelzwijn, zwarte en witte ibis, hamerkop 



(bij) monitor lizzard (nijlvaraan),



koereiger, african black buck, zwarte wouw, pelikaan, grote trap en rietbok (bij de hypopool). Puh, puh wat een lijst en dat alleen in de wereldberoemde Ngorongoro krater. 

Helaas hebben we geen leeuwen gezien, even later staan twee jeeps langs de track stil. We zien niets. De chauffeurs communiceren in Swahili. “Ze zien een rhino.” Bij de groene bosjes. Maikel tuurt met zijn verrekijker. En dan zie ik met mijn blote oog iets bewegen. Een neushoorn! Er komen steeds meer jeeps. Mensen met grote fototoestellen. De afstand is ongeveer 300 m. De neushoorn beweegt. Hij kijkt onze kant op! Hij loopt naar ons toe! Hij ziet de jeeps niet, want hij heeft slechte ogen. Ik leen de verrekijker van Maikel en heb hem schitterend in beeld. We moeten stil zijn, want een neushoorn heeft scherpe oren. Hij is nog 10 m van ons verwijderd. 



Op zijn rug zitten twee buffelpikkers. Hij komt recht op ons af, tot twee jeeps gaan rijden, om hem beter te zien. Hij spitst zijn oren, maakt een kwart draai en loopt weg. Hij steekt voor de andere jeeps de weg over en loopt verder. Langzaam verdwijnt hij uit het zicht. Weer ben ik wat triest. Hij is een van de laatste drie zwarte neushoorns hier. Het lijkt mij een eenzaam bestaan.

In de reisbrochure en de reisgidsen over Oost-Afrika staat dat je de Ngorongorokrater niet mag missen. Met Serengeti een van de mooiste parken van Afrika. En met een grote kans om het wild te zien, dat je anders alleen achter een hek in dierentuin ziet. Er ontbreken nog een paar op ons lijstje, dus dat komt goed uit. Het bijzondere van de krater is dat aan het eind van het droogteseizoen vele dieren hier naar toe trekken.
Vanaf de rand van de krater heb je een prachtig overzicht, ondanks de mist. We zien wolken over de rand van de zes kilometer brede krater kruipen. We zien de vage contouren van de 600m hoge rand. We duiken naar beneden.

De Ngorongorokrater is de grootste droge krater ter wereld, waarvan de rand nog volledig intact is; alle voorkomende diersoorten van de OostAfrikaanse savanne komen hier voor: gnoes, zebra’s gazellen, buffels, leeuwen, hyena’s en jakhalzen. Er is een alkalisch meer met flamingo’s en ook enkele zoetwaterbronnen met een rijk vogelleven. (Uit Cantecleer natuurgids.)

Het Ngorongoro Reservaat strekt zich uit over 8200 km2. De krater zelf is 12 x 18 km en heeft vanaf de rand gemeten een oppervlakte van 380 km2. In het hoogland liggen enkele bergen, zoals de Lengai (3130 m), de Oldeani (3188 m), de Olmoti (3099 m), de Embakai (2300 m) en de Loolmalassin (3668 m). In het hoogland valt gemiddeld 1400 mm regen per jaar. Ook hangt er vaak mist die nogal wat vocht brengt. Tussen de kleine regentijd in november/december en de grote van eind maart tot begin mei regent het vele dagen Van eind mei tot begin oktober is het veel droger. De kraterbodem is dan vaak heel droog en het meer aanzienlijk kleiner. Het regenwoud in het hoogland krijgt echter door de nevel altijd voldoende vocht. Het reservaat behoorde vroeger tot het Serengeti National Park, maar is in 1956 op bevel van de Britse koloniale regering gescheiden. Er leven geen Masai meer; ze mogen er alleen nog maar weiden.

Het aantal grote dieren in de krater zelf wordt geschat op 25.000 (1990); de samenstelling van de dierpopulatie verandert van jaar tot jaar. De meeste dieren, zoals gnoes, zebra’s, buffels, maar ook jachtluipaarden en hyenahonden, trekken de krater in en uit. Voor giraffen zijn de steile hellingen blijkbaar onoverkomelijk, want ze komen niet voor. Nijlpaarden daarentegen hebben het hoogteverschil wel weten te overwinnen. De gevlekte hyena’s hier zijn bepaald niet schuw. Ook leeuwen zijn gewend aan bezoekers. Van de 100 zwarte neushoorns die hier in het begin van de jaren zestig nog waren, werd er in 1990 nog maar nauwelijks een dozijn geteld.

We nemen afscheid van het park. Over een hobbel-de-bobbelweg gaan we naar ons eerste echte kampement. De weg wordt steeds holler en onbegaanbaarder. Dan is Maikel de voorste jeep én de weg kwijt. Hij vraagt bij een huis. We rijden terug, tot de man van het huis ons achterna rent. We misten een bijna onzichtbare afslag en nog geen 50m van het huis, achter de bosjes en hoge bomen, is een grasveldje. Daar staat de andere jeep en zit de kookploeg. We zetten de tenten op en kletsen na over weer een geweldige dag. Het wordt een koude nacht en we kijken uit naar onze eerste echte trekkingdag bij de Masai.

Woensdag 5 september 2001, Nainokanoka


Zoals in elk Afrikaans land moet je geen haast hebben en dus wachten we geduldig op de ezels voor onze Masaitrek. De Masai brengen ons vandaag naar de rand van Depression Embulbul; de ezels brengen de bagage. Samen met de keukenploeg en een paar ezeldrijvers zullen zij via de korte route naar de volgende kampeerplek lopen. Wij maken een omweg met Safi en onze Masai gids. In afwijking van het reisprogramma lopen we acht uur, in plaats van twee. We zijn er aan toe en zo winnen we één dag. De zon doet al vroeg z’n best, zodat de beentjes al vroeg worden besmeerd. De rugzak is gevuld met jas, fleece en ei-lunch. Leendert en ik hebben de bagage voor de ezels in onze blauwrode HT plunjezak gestopt. 

De Masai gids arriveert en heet Vincent. Helaas geen heldhaftige krijger in een traditioneel rood gewaad, maar een schoolmeester in grijze joggingbroek en sweater en wit kraagje. Omdat Safi nog van alles moeten regelen en zorgen dat alle bagage op de ezels meegaat, gaan wij alvast met Vincent op pad. We lopen door een bos met hoog gras,



diepe sporen en met veel baardmos. De lengte van het mos is een indicatie of de lucht zuiver is. Het is hier redelijk goed. We pauzeren (te)veel. Vincent leidt ons naar de Olmotikrater, waar een waterval is. We zijn op 2800 m hoogte en de luchtdruk is 750mbar. Eric heeft een horloge waarop van alles te zien is; hoogte, luchtdruk, tijd en nog veel meer. Je kunt hem zo instellen dat hij om het kwartier de hoogte registreert om daar later een grafiek van te maken met alle stijgingen, dalingen en pauzes. We staan boven aan de waterval en er is nauwelijks iets te zien. Ik ben niet onder de indruk. Drie herders komen nieuwsgierig kijken. Het zijn krijgers met prachtige speren, maar we mogen géén foto’s maken. We lopen via dezelfde weg terug naar het dorp en wachten op Safi. We gaan maar in het gras zitten, want het duurt eindeloos. Op de eerste trekkingdag kost het meestal meer moeite om op gang te komen. Wij vermaken ons met Masai kinderen, die ons passeren en de handen schudden. Bij een schuur staat een grote menigte. Vincent vertelt dat daar het graan verdeeld wordt.

Eindelijk komt Safi en kunnen we verder. Het landschap doet Engels aan, eindeloze moors en droog gras. Heel in de verte zien we een huttendorp, nauwelijks boven de horizon uitstekend. We bereiken de Depression Embulbul, een krater met een diameter van 6 kilometer. 

We stoppen voor de lunch, maar deze duurt niet lang, omdat het al gauw frisjes wordt. De krater is groot en leeg. Geen enkele boom of struik. Alleen wat zwarte vlekken, wat een hut of een veekraal zou kunnen zijn. 



In de grond zijn molshopen en holen van jakhalzen. Maar gaandeweg kunnen we meer herkennen. Zwarte stipjes blijken zebra’s, gnoes en grant gazelles te zien. De groep waaiert uit en wordt weer teruggefloten door Safi . Omdat de keukenploeg nog niet gesignaleerd is, maken we een omweg naar het dorp Embulbul. Kinderen lopen ons tegemoet. Hoe vaak zouden hier westerlingen komen? Net voor het dorp zien we een Grote Trap. (Voor niet vogelkenners: het is een vogel.) In het dorp bestellen we cola (voor 400 shilling)! We gaan op de grond zitten en het hele dorp staat om ons heen. Het is een kleurrijk gezelschap met mooie brede spiraalvormige enkelbanden in goud-, zilver- en roodkoperkleur. Er staat een houten driewieler. Bij een hut wordt graan gezeefd. Vier uur vertrekken we richting empakaai krater. Het waait lekker en het is bewolkt. 



Bij een kraal is ons kampement. Er zijn nog steeds geen ezels, maar niet veel later komt de karavaan. Een mooi gezicht in het tegenlicht van de ondergaande zon.

Tussen de koeienpoep zoeken we een plek voor onze tent. Nu de zon onder is, wordt het al snel koud. We zitten nog wel buiten, maar verheugen ons op de tent. Tjitske en Marjo spelen een spelletje met een groepje kinderen. Ze liggen tegenover elkaar op de buik en apen elkaar na. Falco laat een paar kinderen een reisboek met foto’s van Tanzania zien. Hij heeft veel succes.

Maar ooo, wat was het koud in de eettent. De deur stond open en de wind blies alle kou naar binnen. Voor degenen bij de deur is het afzien. Volgens Eric is het 13 graden. Volgens mijn gevoelsthermometer is het 0 graden. Ik kruip zoveel mogelijk achter Leendert, maar die geeft weinig warmte. Het is behelpen op het grondzeil, want de krukjes worden niet meegenomen. We moeten lang wachten op de soep. Rombout vertelt over zijn Arizona-avontuur, Leendert over de Daulaghiri en Falco over zijn Grand Canyon stommiteit. Eindelijk is er soep en macaroni met een dunne champignonsaus. De watermeloen sla ik over; veel te koud. En nu plassen achter een polletje en lekker naar bed en me laten opwarmen door Leendert. Of is het andersom?

Donderdag 6 september 2001, Depression Embulbul


Morning.” Halfzeven. Ik heb jeuk op mijn rug. Leendert inspecteert de plek en constateert een teek. Er zit er ook eentje op mijn been. Ze worden vakkundig verwijderd. Ik kleed me aan en stap uit de natte tent. Waar kan ik poepen? Ik loop een eind weg en ga ‘achter’ een polletje zitten. De twee bakjes water staan klaar en ik was mijn handen met dethol. Acht uur kunnen we weg naar de Empakaaikrater. Een lekkere wandeling omhoog naar 2850m. Ezels en een hond lopen mee. Het leuke van hier wandelen is dat je de bevolking overal tegenkomt. De ezels dragen meestal lege jerrycans. Waar komen ze vandaan, waar gaan ze heen? De weg is vreselijk stoffig. Ik loop op afstand, om niet steeds stof te moeten happen. We zijn nu aan de rand van de krater en kijken neer op een groot alkalisch meer.



Vincent weet een paadje en we dalen zigzaggend af door een rijk beboste helling. Ook hier is het erg stoffig. Er staan veel bloeiende planten tussen. Onder andere de Afrikaanse brandnetel. Hij heeft prachtige oranje bloemen. Beneden lopen we een half rondje om het meer.



Een Masai wast zijn voeten, zittend op een boomstam in het water. Een prachtig plaatje, maar ik mag hem natuurlijk niet schieten. Dan probeer ik een foto van de flamingo’s in vlucht te maken. Het lukt maar matig. Ik raap een paar roze flamingoveertjes op voor in het aanstaande plakboek. Volgens Ronald zag het meer zes jaar geleden roze van de flamingo’s, nu zijn er slechts enkele groepjes. We lopen verder tussen de vele buffelkopbotten. Na de lunch klimmen we weer uit de krater. Vincent moet even zoeken naar het begin van het paadje. We lopen door het tropisch woud met de vele bloemen. Omdat het rond het middaguur meestal bewolkt is, valt mij de hitte mee, maar zonder zweten lukt ook mij niet. Na één uur en 50 minuten staan we boven. Karel en Els, opgejaagd door Safi, als laatsten. De meesten hebben al bijna twee liter gedronken, ik nog geen halve liter en Leendert nog minder. Is dit wel gezond? Ik voel me prima. Ik geef wat water aan degene die door hun watervoorraad zijn.

We lopen over een zeer, zeer stoffige brede weg. Af en toe werp ik een blik naar rechts naar de Lengai, die we over enkele dagen zullen beklimmen.



Hij lijkt op een monatoetje, karamel met witte chocoladesaus. We zullen aan de linkerkant omhoog gaan. We rusten vijf minuten en even later bereiken we ‘ons’ dorp Naivobicity. We passeren de dorpspomp waaruit het water rijkelijk spuit, wat vreemd is in deze droge omgeving. Wat een verspilling. Aan het einde van het dorp ploffen we neer op een vaag groen veldje. Safi heeft cola, fanta en bier besteld en even later lurken we aan de flesjes. Al snel zijn we omringd door de Masai. Ik bekijk de rijk met kralen versierde mannen en vrouwen. De witte 10 cm brede halsbanden, enkelbanden en de batterij- en kurkoorbellen. Ik kan de enorme gaten in hun oren niet mooi vinden. De flesjes zijn leeg en het is tijd om naar het kampement te gaan.

Het is op een enorm grasveld voor een school. Er staan twee stenen gebouwtjes en de derde is in aanbouw. De metselaars zijn, onder het genot van een muziekje, op dit late tijdstip, rond zes uur, nog steeds bezig. Ik zie ook vier kleine ronde gebouwtjes. Er is geen deur, maar door de opening loop je als in een slakhuis naar binnen. Het is ‘natuurlijk’ de wc. Hij is niet geschikt voor dikke mensen, maar die zijn hier toch niet.

Ik ben teleurgesteld omdat de ezels en kookploeg er nog niet zijn. Dat wordt wéér laat eten. Wat is er mis gegaan? Ze hadden toch een veel kortere route? Zouden ze doorgelopen zijn naar het verkeerde dorp? Vincent loopt naar een akkertje en vindt een tuinslang én water. Al gauw is het gerucht verspreid en wordt menig hoofd, been en voet onder de slang gehouden om het ergste vuil eraf te spoelen. Lekker! We verzamelen voor het hoofdgebouw. De zon is al snel weg en trekken de fleecen en poncho’s aan. Gelukkig is het niet zo koud als gisteren en er is geen wind. (2500m) Safi gaat op onderzoek uit. Hadden ze maar mobieltjes; dan zou het leven een stuk gemakkelijker zijn. Eindelijk zien we in de verte de ezels. Volgens Noëla waren de onwillige ezels lui en houden ze niet van stofhappen. Nog net in het licht zet Noëla de eettent op. Een zwaar werk: de hele dag in touw: ontbijt maken, water koken, opbreken, met de ezels lopen, tenten opbouwen, koken, afwassen, thee zetten. Het houdt niet op.

Na het opzetten van onze eigen tent, verzamelen we ons voor de grijsblauwe eettent en kijken naar de sterren. We kletsen wat over deze pittige dag en de eerste kwaaltjes. Ik heb nergens last van. Halfnegen is de kookploeg klaar en verorberen we tomatensoep en spaghetti.

Vrijdag 7 september 2001, Naivobicity


Het wordt een warme dag. Het plan is acht uur vertrekken, maar we moeten wachten op water. Het flessenwater is op, en nu moet het water eerst gekookt worden. Als uiteindelijk iedereen voldoende denkt te hebben, vertrekken we. Het is al negen uur. Zigzaggend verlaten we het dorp. Vincent spreekt onderweg iedereen aan. Het lijkt wel of hij iedereen kent. We naderen een Masaidorp, maar moeten wachten. Vincent onderhandelt over de prijs van een fotosessie. Ik zoek een plek waar ik kan plassen. Dat is best lastig, want er lopen hier veel kinderen rond. Nou ja, dan kijken ze maar een andere kant op. Net voor ik terug kom zet de groep zich in beweging. Vincent is tot overeenstemming gekomen en het dorp is ‘toonbaar’ gemaakt. We verzamelen in de met poep gevulde kraal. In een cirkel staan een rij Masai meisjes tegenover een rij jongens. 



Ze zingen en voeren een soort dans op, waarbij de jongens vanuit stilstand omhoog springen. Het kan me niet bekoren, vind het niet echt en ik maak maar een enkele foto.





heeft de zakken van haar rok zojuist volgestopt met fotocassettes. Ze pakt haar polaroid en begint te schieten en geeft de fotomodellen hun foto. Na de eerste aarzeling, het duurt immers even voor de foto zichtbaar wordt, zijn ze dolenthousiast. Nu wil iedereen op de foto. Een oude moeder met een baby op de rug is in alle staten. Op de foto staat naar baby met het gezicht vol vliegen. Ze vindt het zo erg, dat ze een nieuwe foto wil. Gelukkig heeft Marjo 100 foto’s (60 grote foto’s en 40 kleine pasfoto’s) bij zich en krijgt ze een betere foto. Ik wil nog een foto knippen, maar iedereen loopt met een wit velletje in de handen en dat vind ik niet leuk voor mijn foto. Vincent heeft geregeld dat we een boma, oftewel lemen hut, van binnen mogen bekijken. We kunnen met z’n drieën tegelijk naar binnen, maar moeten een zaklantaarn meenemen omdat het pikkedonker is. Ik moet wennen aan het donker, maar zie dan Vincent en een bewoonster zitten. De hut heeft de vorm van een slakkehuis. In het midden is een vuurplaats en daarom heen een paar krukjes. Hier wordt gekookt. Aan de zijkant zijn twee slaapkamers, één voor de vrouw en één voor de man. Het licht komt door een gat ter grote van een baksteen. Dan is er nog een ruimte voor voorraad. Aan de zijkant, bij de ingang is een ruimte voor klein vee. Ik ga weer naar buiten en sla het tafereel gade, de westerlingen en de Masai. Ik zoek naar een foto. Zal ik de krijgers nog knippen of één van de meisjes?  We betalen 30.000 shilling voor deze sessie. Een goed systeem, want zo komt het geld het hele dorp ten goede. Na een uur gaan we verder richting slenk.

Het is al vreselijk warm. Bakari heeft ons ingehaald en draagt een grote witte ‘picknick’doek op zijn hoofd. Wat zou erin zitten? We naderen de slenk, oftewel de Rift Valley. Dit is de breuklijn van Afrika, die van de Nijl tot de Ngorongorokrater loopt. Ronald vertelt erover, maar als ik het precies wil weten, moet ik het aan Eric vragen. Die heeft onlangs een documentaire gezien. Hier zie ik iets van het ontstaan van de aarde. Leendert denkt dat hij een schitterende foto gemaakt heeft, omdat er toevallig net twee ezels in beeld kwamen. Bij de laatste boom, voor we het open landschap in zullen gaan, vinden we tussen de droge, stekelige struikjes nog wat schaduw. Bakari spreidt het picknickkleed uit. Er zitten twee pannen in, borden, bestek en een fles mayonaise. Deze laatste gaat over de macaroni-aardappelsalade en smaakt prima. In de andere pan zitten koude kippenboutjes voor de niet-vegies. Er is net genoeg voor iedereen. Bakari heeft ook nog meloen meegenomen. Het zal nu een stuk lichter dragen.

We verlaten de schaduw en in het open heuvelige landschap, is de breuk steeds beter te zien.



De Lengai is steeds aan onze rechterkant. 






Aan de linkerkant is de breuk nog intact: grillig en gelaagd; rechts is hij vervaagd en ziet eruit als een gewone heuvel. De heuvel waar we lopen is links verbrand en rechts geel en dor. Toch heeft het wat. Voor ons is niets, alleen onmetelijke weidsheid, het bruine gesteente, de zwart geblakerde aarde en het dorre gele gras. Eindeloos ver zien we Lake Natron, een zoutmeer. Waar gaan wij naartoe? Hij is niet aanlokkelijk, helemaal kaal en oprijzend uit het niets.

De weg is niet meer stoffig, maar meer gruizig en zand. Nu we afgedaald zijn in de slenk is het ver boven 30 graden, dat wil zeggen 41 graden. We lopen door de scheuren in het landschap en passeren toch nog een paar hutjes. Onverwachts staan daar de jeeps van Maikel en Baboe op ons te wachten. We begroeten de chauffeurs. Hoewel bedoeld als aflossing voor de ezels, stappen wij allemaal in… Behalve twee ezels en Vincent. In eerste instantie willen meer mensen het laatste stuk naar de camping lopen, maar als ze horen dat het twee tot drie uur lopen is, haken ze af, behalve Leendert en ik. Safi dreigt met vijf uur lopen, maar Ronald overtuigt me, dat ik me niet bezwaard moet voelen. Hier is Vincent niet blij mee.
Het is al vier uur als Leendert en ik samen met Vincent door de eindeloze vlakte lopen. We hoeven niet meer te stijgen of te dalen. Af en toe is er een flauw, maar aangenaam windje. We volgen de zanderige weg met af en toe een struinafsteker. Overal liggen lavastenen. We pauzeren even op een grote steen. 



Vincent trekt zijn gympen uit en constateert dat deze kapot zijn. Een beetje medelijden heb ik wel. Als de zon achter de bergen verdwijnt is het een stuk aangenamer. We passeren wat dorpjes. Kinderen rennen maar ons toe, geven een hand en roepen “Hello, jambo”. Vincent loopt achteraan. Hij heeft het zwaar. Hij heeft een zere knie en een zere teen. Ik heb dat niet in de gaten en loop voorop om tempo te maken. Uit medelijden loopt Leendert naast Vincent. In de verte zie ik heuvels en wat groen. Zou dat de Waterfall camping zijn?

Kwart over zes worden we met applaus ontvangen op de kampsite. Het gepeupel zit in rieten fauteuilles met gevlekt koeienleer onder een grote schaduwrijke boom. Ik ben blij dat ik het laatste stuk gelopen heb. Omdat de jeeps met keukengerei en bagage er nog niet zijn, snellen Leendert en ik naar de rivier, wassen onze handen en steken onze kop in het water. Bij terugkomst zijn de jeeps gearriveerd en de tenten van de anderen al bijna opgezet. Wij vinden nog een vlak plekje vooraan, dicht bij de grote boom en de eettent. De camping is een groene oase aan de rivier in het verlaten land. Het is rijk aan bomen, een heerlijk plekje, ondanks het toeristische en de drukte van de vele groepen. Bij de ingang zitten Masai in een poging armbandjes en andere prullaria te verkopen.

De kookploeg heeft bedacht dat het makkelijker is om bij de koplampen van de jeeps te koken, met als gevolg dat wij in de herrie van de motor en het verblindende licht van de lampen zitten. We eten laat. Ze proberen ons nog in de eettent te krijgen, maar wij prefereren de fauteuilles, ook al zijn er niet genoeg. Safi ritselt nog wat krukjes en een paar jerrycans. Ook goed. Ronald klaagt over het slechte vegetarische eten en het weinige fruit. Zes jaar geleden was het veel beter. Ik ben het met hem eens, maar verwacht ook niet veel in een vleesetend land. Het is gezellig en warm. Nog steeds 28 graden. We laten vannacht de tent open, slapen alleen in de lakenzak en kijken door de bomen met wevernesten naar de maan. 

Zaterdag 8 september 2001, Ngaresero (820m)


Vóór de nachtelijke beklimming van de Lengai, hebben we een rustdag. Uitslapen tot zeven uur. Voor het eerst kaas op mijn toast. We maken een jeepritje naar Lake Natron. Het is sinds een paar jaar Nationaal Park, waardoor het nu veel groener is dan zes jaar geleden. Buiten het park wordt vee gehouden en is alleen maar dorheid. We zijn weer op safari, want de voorste jeep stopt. Wat zien ze? Het is de secretarisvogel! 



Een statige, voetenvegende vogel met een prachtige kuif. Hij heeft mooie dikke zwarte bovenbenen, alsof hij een slipjas aanheeft. Bij Lake Natron worden we ‘los’ gelaten. We lopen over een soort wad richting rotsen en flamingo’s.



Ronald vertelt over zijn werk als ecoloog bij de gemeente Doetinchem. Zo te horen een leuke baan. Hij heeft al veel bereikt qua natuur.

Ronald en Birgit zijn de ware natuurliefhebbers. Echte vogelaars. Birgit is fysiotherapeute en Ronald werkt bij de gemeente Doetinchem als een soort eco-beheerder. Een leuke baan, als je zo hoort, waar je met praten en lobbyen het een en ander gedaan krijgt voor de natuur. Bijkomend voordeel is dat Ronald en Birgit ook vegetarisch eten. Ronald is daar erg precies in. Als een opscheplepel voor het vegetarisch gerecht per ongeluk in de vleessaus terecht komt, zegt hij dat hij ziek wordt. Ronald is een goede reisleider, waar we helaas te weinig van geprofiteerd hebben vanwege zijn ziekte.

Nadat Safi zijn slipper verloren heeft in de blubber, stappen we weer in de jeeps en rijden naar Saimon Kamakia. Voor mij had het niet ‘gehoeven’. We worden belaagd door sieraadverkopende meisjes en een oude, bedelende vrouw. De meeste Masai hebben een soort brandmerk, een rondje op hun wang, die aangeeft bij welke stam ze horen. Sommigen kopen een flesje fris voor 700 shilling. Er is geen cola.

Terug op de camping krijgen we een warme lunch, hartige taart van bonen met kokos én salade. Mmm, ik eet weer teveel. Nu gaan we dan eindelijk naar de lang verwachte waterval. Volgens Ronald een makkie: 20 minuten lopen en je hoeft alleen maar de rivier te volgen. Rombout, Falco en Karel zijn al weg; die konden niet meer wachten. Wij vertrekken met een Masaikrijger en zijn vriend. Rob, Hanneke, Birgit en Ronald blijven achter. Het is alles behalve een makkie. We klauteren over rotsen, kruisen de rivier, en dat vele malen achtereen. En het water wordt steeds dieper. Ik heb alles bij me en ben bang dat mijn fototoestel nat wordt. Ik geef het in bewaring bij Leendert, die het in zijn Ortlieb zak stopt. We steken de rivier nog vijf tot zes keer over. 
Lekker semi-avontuurlijk. Pikken de drie voorlopers op en bereiken de kleine en uiteindelijk de grote waterval. De kleine waterval is lastig te passeren. De stenen zijn glibberig. In hemd en onderbroek; de anderen in zwembroek of badpak, zwem ik in een soort bubbelbad. Ik zwem tegen de stroom op in een poging de grote waterval te bereiken. Iedereen geniet met volle teugen. Ik klim uit het water en zoek een plekje in de zon, hoog op een rots.



Ik bekijk onze Masaikrijger die iets zoekt in de wilde rivier. Leendert vertelt dat hij zijn speer kwijt is. Stiekem maakt hij een foto.


We kleden ons weer aan. De terugweg valt me mee. Karel, de beheerder van ons gemeenschappelijk geld, geeft de krijger een fooi. Hij is niet tevreden, want hij wil ook nog geld van Els voor het dragen van haar rugzak. Karel en Els geven niet toe.

Karel viel op omdat hij ieder minuut van de dag en avond aantekeningen maakte in zijn dagboek. Handig voor later. Mijn eerste indruk van Karel was die van een clown, die graag in het middelpunt van de belangstelling staat. Een opschepper. Wij ontmoetten hem voor het eerst bij de kennismakingsbijeenkomst in Wapse. Hij had het voortdurend met Marjo en Eric over zijn eerdere reizen met HT, omdat hij hen van de vorige reis kende. Tijdens onze reis was hij meer teruggetrokken. Misschien omdat zijn moeder kortgeleden is overleden.

Terug op de camping wil ik echt douchen, maar de slang is in gebruik voor het wassen van jeeps. Ik wacht, maar het duurt te lang. Ik besluit mijn broek in de rivier te wassen en nat aan te trekken. Ik ben hopeloos achter met schrijven en zetel me onder de boom en schrijf. En ondertussen gebeurt er weer van alles. Els is tijdens het wassen wel 10m meegesleurd en nog net op tijd gered door Falco. Ze heeft alleen een paar schrammen en bloedzuigers. In de schemering zie ik iets oranjes vliegen. Het blijkt een vleermuis te zijn! Blij verrast leef ik helemaal op.

Iedereen gaat vroeg naar bed. Ik drink nog een kopje en lig nog uren wakker. Eerst van de automotor, dan het geklets en later het gesnurk van Leendert. Om halftwaalf worden we gewekt.

Zondag 9 september 2001, de Lengai


We drinken een kopje thee en vertrekken met de jeeps naar de Lengai. Karel blijft achter omdat hij last heeft van zijn voeten. Op zijn wreef zitten pijnlijke plekken. Hij loopt moeizaam en ik geloof dat hij ook nog verkouden is. Met zijn lunchpakketje kruipt hij weer in de tent.

Op weg naar de voet van de berg, passeren we een kampement, waarbij we bijna tegen de ezels botsen. Even verder mogen we uitstappen. Ik plas in de berm en even na enen zijn we aan de wandel. Vincent loopt voorop. De eerste anderhalf uur lopen we met de koplampen door dor gras en struiken. Het zand is mul en ik ben blij dat ik me aan de stevige dorre takken kan optrekken. Gelukkig zijn ze niet stekelig. Maar dan wordt het heftig. De helling is steil, glibberig, zanderig én gruizig. Vreselijk! Ronald voelt zich niet lekker (last van zijn darmen?) en Heleen heeft vreselijke moeite en wordt opgejaagd door Safi. We moeten regelmatig wachten. Hanneke presteert het zelfs zittend te gaan slapen en te snurken. Tijdens een volgende pauze begin ik te zingen: ‘Über die Berge’ en ga over op ‘Heidi’, maar dit wordt niet gewaardeerd door de nu wakkere Hanneke. En wat is dit gevaarlijk; afbrokkelende en vallende stenen. Toch loop ik door. Ik moet er niet aan denken om een schuiver te maken. Leendert ontsnapt maar net aan een steen van 100 kg die langs hem heen suist. Die moet ergens los getrapt zijn. Inmiddels zijn we Vincent en de voorhoede kwijt. Hij loopt daar ergens met Falco, Tjitske en Rombout. Er is geen duidelijk pad of markering en ik loop achter Leendert of Els aan. Gelukkig is het al licht. Els belandt in een geul, waar je met geen mogelijkheid door kan. Ze heeft geen houvast aan de brokkelige wanden en ze is maar klein van stuk. Ze vloekt en tiert. Ik volg haar, maar niet in woorden. Een andere route is niet meer mogelijk. Hoe we erdoor komen weet ik niet, maar eindelijk bereiken we een minder steil stuk, met iets wat lijkt op een pad. 



Daar is de rand. We passeren Ronald en Birgit en samen met Els en Leendert bereik ik de rand van de krater. 



We kijken uit op een soep van lava met torentjes. Héél apart. Op sommige plekjes komt rook uit de aarde.



Helaas zijn we op dit tijdstip, kwart over zeven, net te laat voor de zonsopkomst. Tjitske huppelt vrolijk rond, barstend van energie. Wordt veelvuldig in juichhouding, met de duimen omhoog, gefotografeerd. Ik omarm haar, blij dat ik het gehaald heb, maar vrolijk ben ik niet met de gedachte dat ik deze berg ook nog af moet. Ik trek snel wat warms aan, want het is koud en winderig. Ik eet het hele ontbijtpakket inclusief ei op. Tot mijn verbazing komt ook Heleen boven. Goed hoor! Tjitske, Rombout en Falco gaan samen met Vincent voor de echte top. Ik bedank. Inmiddels komen er ook een paar Belgen boven. Ze blijken van het kampement te zijn.

Tjitske mag ik het meest. Ze is een gewone sportieve meid en ijzersterk. Ik heb haar geen moment horen klagen of zeggen dat het zwaar was. Ze is meestal samen met Rombout het eerste boven. Ze is vorig jaar in het basiskamp van de Mount Everest geweest. Ze is een echte Friezin en werkt in een bejaardentehuis als verzorgster. En na onze reis gaat ze 1 januari 2002 voor twee maanden naar Australië. In haar eentje. Ze ziet er wel tegenop, maar ze doet het toch.

Ronald en Birgit maken aanstalten om naar beneden te gaan en Leendert en ik sluiten ons aan. Ik vind weer snel aansluiting, want het gaat niet snel. Ronald voelt zich steeds zieker. Hij is misselijk. Rob, onze laboratoriumarts, heeft het snel in de gaten en besluit dat Ronald zijn rugzak moet vasthouden en achter hem aan moet lopen. Birgit loopt weer achter Ronald. Het gaat moeizaam; hij is slap als een vaatdoek. Wanneer Rombout ons inhaalt en hoort wat er aan de hand is, ondersteunt hij Ronald, samen met Rob. Gelukkig is het steilste stuk achter de rug, maar er staat hem nog veel vreselijks te wachten. Regelmatig staat het groepje stil. Hoe kan dit goed gaan? Eric, Marja en Tjitske lopen vooruit naar de jeeps om de medicijnenton en versterking te halen. Een arts van het Belgische team biedt zijn hulp aan. Hij vermoedt hartklachten, omdat Ronald moet overgeven, benauwd is en tintelende handen heeft. Hij zegt dat lijkt alsof zijn polsen worden afgekneld. Ik ben bang dat hij straks in coma raakt. Dit is de meest vreselijke plek om zoiets te krijgen. Hier is geen gsm en géén helikopter. Wanneer zou de versterking komen? Het duurt eeuwen. Omdat we vaak stilstaan en gaan zitten hebben we tijd om om ons heen te kijken. Het uitzicht is schitterend, maar op dit moment kan ik er niet van genieten.



Wat doe ik eigenlijk op deze berg? Waarom willen wij stomme westerlingen hier persé wandelen? Wat is het nut?

Eindelijk zien we in de verte dat een groepje mensen onze kant opkomt. Het zijn Maikel, Baboe en vier Tanzanianen. De medicijnton levert niets op. Er zit geen aspirine in. Ze maken provisorisch, op z’n Afrikaans, een brancard van twee stokken, een net, een dekzeil en touw. Alles behalve comfortabel. Ze stoppen regelmatig. Ik erger me aan de groep Belgen die als mieren om Ronald heen gaat staan. Ze zijn niet onaardig, maar laat hem toch met rust. Zien ze de ernst van de situatie niet? Een Belgische vrouw vraagt een nagelschaartje, want haar vinger is bekneld geraakt in haar ring, doordat ze een steen op haar hand kreeg. Met een schaartje van Heleen knipt ze de ring door en is zeer opgelucht. Het pad is smal, zodat de dragers door het pollige gras moeten lopen. Falco en Rombout dragen mee; anderen nemen de rugzakken over. Marjo, Heleen, Els, Leendert en ik blijven achteraan lopen en kunnen niets doen. 



De hitte is inmiddels zinderend. Waarschijnlijk weer 40 graden. Ik huil en vervloek de berg.
Het water raakt op. Birgit praat voortdurend tegen Ronald, bang dat hij wegvalt. Ik hoop dat het goed komt. Twee uur later, rond halftwee, bereiken we de jeeps en gaat Ronald eerst naar de camping en vervolgens naar het ziekenhuis in Arusha. Dat betekent nog acht uur rijden! Birgit, Rob en Hanneke zullen meegaan. Wij staan nog bij de jeeps en krijgen thee van Tjitske en Marja. We zijn allemaal aangedaan. Rombout en Falco zijn uitgeput.

De thee is op en ook wij gaan met Baboe en Maikel naar de camping. Rombout is nog uitgeput en kan niet meer rechtop in de jeep blijven zitten. Hij heeft geen kracht meer en zakt omlaag. We ondersteunen hem, waar het kan. Heleen geeft hem water en druivensuiker. Op de camping laat ze hem eerst ORS drinken. Ook Falco krijgt een shot. Gelukkig knappen ze snel op.

Stomme rotberg! Hij heeft geen nut qua acclimatisatie, hij is veel te risicovol en moeilijker dan de Kili. Kortom, onverantwoord.

Ronald is nog op de camping en zit in de jeep van Maikel Panda. Hij is gelukkig wat opgeknapt. Birgit, Rob en Hanneke zijn verfrist en pakken in allerijl hun rugzak in. Wij blijven nog één nacht hier. Safi ligt uitgeput op een matras in de schaduw. Ook hij heeft tijdenlang Ronald ondersteund. Hij is een goede jongen, maar geen leider. Met zijn 23 jaar mist hij de ervaring. De chauffeurs zijn veel capabeler. We zijn nog allemaal aangedaan en stil. Ieder met zijn eigen gedachten bezig. Falco heeft zijn walkman op en sluit zijn ogen.

Die avond wordt er weinig gegeten. De pan met pilow(rijst) voor een weeshuis lijkt wel onaangetast. De helft wacht niet eens op de thee en gaat naar bed. Ik vind het nog veel te warm. En ik wil nog bijtanken, want ik heb veel vocht verloren en weinig gedronken.

Maandag 10 september 2001 Ngaresero


Uitslapen tot zeven uur. Ik kan eindelijk douchen. Gisteren stond eerst de groep Belgen onder de douche en daarna werd de slang gebruikt voor het wassen van jeeps. De douche is een houten staketsel met muren van blauw plastic en deuren van hout. Aan het plafond hangt een stang met douchekop, waaraan je de tuinslang moet bevestigen. De ruimte is vrij groot, zodat je in het ‘voorportaal’ je kunt uitkleden. In de douche zelf sta je op een pallet. In hetzelfde gebouw. In de vroege ochtend is het water nog koud, dus het wordt een snelle wasbeurt. Mijn haar schuimt in ieder geval weer.

Sinds een paar dagen ligt er een kleedje met souvenirs naast onze tent, maar we hebben nog niemand gezien, die erbij hoort. Er liggen sieraden en kalebassen. Ze hopen natuurlijk dat wij wat uitzoeken.

Het ontbijt is rommelig. We eten niet met z’n allen. Rombout en Falco zijn al klaar. Er zijn geen eieren, gelukkig, maar ook geen jam. Het brood is op, maar er is nog wel cornflakes. De kookploeg is druk met het inpakken van de spullen. Zo te zien lukt het niet om acht uur te vertrekken. Dan is er even consternatie. Er loopt een schorpioen onder mijn rugzak. Hij is licht bruin en 10 cm groot. De Tanzanianen en Nederlanders staan een kringetje om hem heen. Gelukkig weet Leendert dat het een schorpioen is, want ik vind hem er niet gevaarlijk uitzien. Hij loopt over een stuk karton, als Els hem toch maar op de foto zet.

Negen uur vertrekken we met twee jeeps en 21 mensen. Hoe dat kan? ( 2 keer 9 in de jeep en 3 op het dak.) Ik heb medelijden met Bakari die urenlang op een tonnetje moet zitten. We rijden om de Lengaí heen en bekijken ‘The house of God’, een enorme krater die van verre niet te zien is, omdat hij niet boven het oppervlak uitsteekt. 



De rit is schitterend. Baboe leeft zich helemaal uit. Hij volgt niet meer de weg, maar baant zich slingerend een weg door de struiken. Hij is Maikel kwijt, maar door het stof weet hij toch de richting. Het is een soort crosscountry. Het lijkt wel of ze de weg kwijt zijn. Ze zoeken de plek waar ze een diepe droge rivierbedding kunnen oversteken. Het komt goed. Maikel en Baboe rijden zij aan zij op topsnelheid. De Masai maken woeste gebaren naar hem, omdat hij niet over de weg rijdt, maar over hun landbouwgrond. Ik schaam me. Hij gaat een wedstrijdje aan met Maikel. Hoe overleven de jongens op het dak dit? Ze moeten onder de butsen zitten. Ze zitten sowieso onder het stof. Als we na enige uren even stoppen, moet ik vreselijk lachen om Falco die helemaal onder het bruine stof zit en eruit ziet als een neger. Karel is helemaal vertederd geraakt door Noëla die op zijn schoot in slaap gevallen is. Ondertussen vragen we ons af hoe het met Ronald is. Vanavond zullen we meer horen.

We stoppen bij Twiga kampsite voor een lunch met cola. Vincent en de jongens van het dak blijven achter, zodat er ietsjes meer ruimte is. En nu op naar het Snake Park. De weg is veel beter en even later zitten we zelf op de geasfalteerde hoofdweg naar Arusha. Daar is het Meserani Snake Park. Hé, we rijden door? Baboe zegt dat we morgen, op onze rustdag, naar het park gaan. Na veel protest, ook uit de andere jeep, keren we om en krijgen we een zeer goede rondleiding met uitleg over de giftigheid van de slangen. De ‘seven-steps’ snake maakt indruk: als je door deze slang gebeten bent, heb je nog zeven stappen te gaan voor je dood neervalt. Gelukkig liggen alle giftige slangen veilig achter het glas.




Als afsluiting van de toer, mogen we allemaal een grasslang vasthouden. Ik doe het toch maar. Voor de foto.





Zes uur zijn we bij de lodge, waar Hanneke en Rob op ons wachten. Het gaat goed met Ronald. Hij is in Moshi, bij Mohammed. Een in Duitsland gestudeerde arts voert nog wat testen uit, maar morgenavond komen Ronald en Birgit naar Arusha. Hoi, hoi.

Maar nu eerst douchen! Lekker, lekker! Als we beneden komen, blijkt Safi, met Baboe aan zijn linkerzijde, de tocht naar Mount Meru te bespreken. Leuk hoor! Had hij niet op iedereen kunnen wachten? Er zijn twee opties voor de tocht en er gaat een gewapende ranger mee. We moeten niet vergeten warme kleren mee te nemen.

Die avond eten we lekker makkelijk in de lodge. Vis! Mijn verzoek voor een vegetarische maaltijd kwam blijkbaar niet over. Nu Ronald er niet meer bij is, moet ik het zelf maar in de gaten houden. Een deel van de groep gaat kaarten. Boerenbridge. Leendert en ik duiken in bed onder de klamboe.

Dinsdag 11 september 2001, Arusha


We slapen uit, ontbijten om acht uur en wassen de vuile was om negen uur. Ik tank warm water uit de douche. De wasbak loopt leeg, dus het gaat moeizaam. Dan maar in de douche. De T-shirts, blouse, sokken en onderbroeken hangen nu her en der over de gordijnrails, stoelen en bed.

Halfelf gaan we naar de stad. Met een groepje lopen we in anderhalf uur naar het Centrum. Rob en Hanneke hebben gisteren de stad verkend en weten de weg. We lopen door de stoffige, hobbelige volksbuurt langs de Nairobi-Moshi road. We komen in een soort volkstuin terecht. We moeten een diepe rivierbedding oversteken. Een smal paadje leidt naar beneden. Voorzichtig zonder bergschoenen steek ik het modderige beekje over.

We worden naar een toeristenmarkt gelokt. Iedereen heet je welkom “Karibu” en we worden gemaand langzamer te lopen, maar ik word er gek van. Aan het eind van de markt zijn we de groep kwijt. Behalve Marjo en Eric. Samen zoeken we een internetcafé en dichten een mailtje voor het thuisfront. Ik moet alle namen intikken, want mijn diskette kan niet ingelezen worden. Waarschijnlijk is dat afgeschermd om virussen te voorkomen. We kopen een paar ansichtkaarten.

Weer buiten worden we aangesproken door een straatverkoper. Hij heeft geen kaart van de Ngorongorokrater, maar hij kan het in vijf minuten regelen. Wij lopen door en gaan een restaurant binnen. Even later wenkt de jongen me, maar ik wil rustig zitten, éten en kaarten schrijven! Leendert zegt dat ik niet naar hem toe moet gaan. We zitten wel een uur in het restaurant. Zodra we buiten zijn, schiet hij ons aan en Leendert gaat onderhandelen. In plaats van 8000 shilling, betaalt hij 6000. Nog steeds prijzig voor zo’n eenvoudig getekend kaartje.

Net als bij de bank schieten mannen met batikdoeken ons aan. We komen er niet vanaf. We moeten elke doek bekijken. Ik vind ze best mooi, maar wat moet ik ermee? Nadat ik beloofd heb dat ik terugkom, lopen we weer naar de lodge. Onderweg komen we de anderen tegen en drinken nog een coca cola. Helemaal rood aangelopen arriveert Els. Ze was verdwaald en heeft uren rond gedoold door de stad.

Bij de lodge wachten we op Ronald en Birgit. Het is een blij weerzien. Hij ziet er goed uit, maar gaat niet mee naar Mount Meru. Hij heeft íets aan zijn hart en gebruikt medicijnen. Hij wacht nog op een telefoontje van een arts uit Nederland en hoopt binnenkort naar Nederland te vliegen. Door problemen met de telefoonlijn komt er geen telefoon. Soms is een mobieltje veel handiger.

s Avonds gaan we met z’n allen naar een chique Italiaans restaurant Meze Luna. Een aanrader van Mohammed. Hij regelt een busje, chauffeur én Goldwin, de assistent van Mohammed, gaat ook mee. We zitten buiten, maar toch overdekt. Mohammed zit bij Leendert en Karel aan het eind van de tafel, maar ik geloof niet dat er communicatie is. Hij eet zijn bord half leeg en kijkt ongeïnteresseerd de andere kant op. Ik eet een saaie pasta. Leendert zit ver van me vandaan om niet teveel te klitten.

Woensdag 12 september 2001, Arusha


Vijf uur in de ochtend. Ik word wakker van de Minaret. Ik draai me om en probeer nog wat te slapen tot ik om halfacht uur opsta voor het ontbijt.

Slecht nieuws: twee vliegtuigen zijn gisteren ingevlogen op de twee torens van het WTC gebouw in New York. Er is paniek. “The New War” staat er op de grote TV bij de ontbijttafel. Herhaling na herhaling toont de crash en instorting van de torens. Ik begrijp het, maar wil het nú niet zien. Ik vind het ongezellig. Wat moet ik er hier mee? De wereld draait door en straks ben ik weer afgesloten van die wereld, zit ik in de rimboe.

Om negen uur zou de bus komen, maar het is Afrikaanse tijd. Het wordt halftien. Ronald en Birgit zullen meegaan tot Momella gate en daar afscheid nemen. Gisteravond is Rombout gebombardeerd tot leider en Rob tot medicijnman. Het lijkt mij een goede keuze. Rombout zal als tussenpersoon tussen de groep en Safi fungeren.

Op weg naar Arusha National Park worden we ‘overvallen’ door giraffen, zwijnen, buffels en zebra’s. Én de Kili.



Allemaal op veilige afstand. Het lijkt wel of de dieren in een wei staan. De Meru bleef nog lang in de wolken, maar is nu helemaal te zien. 



Ronald wijst het zadel aan tussen ‘Little Meru’ en ‘Grote Meru’. Wij komen mooi op tijd aan bij Momella gate, maar Safi heeft weer problemen. Hij komt een uur te laat. Daarbij heeft hij nog een uur nodig om de spullen te wegen en over de dragers te verdelen. Van lieverlee beginnen we aan het bekende lunchdoosje. Deze keer is hij niet eens zo slecht. Ik dood de tijd met wat schrijfwerk en iedereen laat zijn rugzak wegen. De mijne is met 11 kg het lichtste; die van Rob met 17½ kg het zwaarste. Die is inclusief 2½ l water.

Even na enen vertrekken we. Rombout moet praten als brugman om de lange route te mogen lopen. We waren al bang dat Safi de korte route wilde nemen. Ook de ranger wil liever de korte steile route. Uiteindelijk vertrekken we met ranger Nasari, in legerpak en met geweer, maar zonder Safi. We zwaaien naar Birgit en Ronald. Ik vertrouw het niet, maar we worden niet beduveld. We lopen de lange route. Noëla, die een stukje meeloopt, neemt de korte route. In haar eentje! Wordt zij niet opgegeten door de wilde dieren?

We lopen te hard; ik kan niet op adem komen. Na een uur voegt Safi zich bij de groep. Na een pauze wordt het tempo beter en loop ik best lekker. Wel veel zweten. Het pad is niet erg stijl en breed. We lopen onder een prachtige oude Ficusboom door. 



De boom is één grote boog over de weg. Net zoals je die in Amerika hebt. Helaas hebben we geen tijd om rustig om ons heen te kijken en te fotograferen, maar gelukkig zien we prachtige vlinders én hoog in de boom een colobusaap. Hij is prachtig zwart-wit en heeft een dikke pluizige staart.

Rond halfvijf uur krijgt Nasari de kriebels. Het is etenstijd en de dieren komen uit hun schuilplaatsen. We moeten nu als groep dicht bij elkaar blijven. Nasari maant ons tot stilte. “Olifanten”, wordt er gefluisterd. We maken een grote omtrekkende beweging door de bush-bush. Even later zien we in de verte, op 300 m, wat beweging. Nasari en Safi zijn doodsbang. Mijn naïeviteit: ik vind het spannend en zou best een Olifant van dichtbij willen zien. Even later zien we een buffel wegstuiven. Waarschijnlijk banger dan Safi. “Doorlopen”, Safi kijkt streng. Ik zie nog de ruggen van een paar olifanten. We zien nog diverse mooie planten, zoals deze gladiool.




Iedereen overleeft de tocht en even na vijven komen we aan bij de Miria kambahut, op 8259 voet, oftewel 2465 m.



Er zijn meerdere gebouwen en naast ons zitten een Tsjechische groep en een Engels stel. De tochtleiders, dragers en keukenploeg slapen in wat primitievere gebouwtjes. Ik kruip snel op het stapelbed in het ‘matrazzenlager’, maar de thee is klaar en ik kruip er weer af. Al snel komt daarna de soep en macaroni. De ‘huis’kamer' is klein. Er staan drie tafels en een paar banken. De ramen zijn voorzien van tralies. De luiken gaan dicht tegen de kou. Er is geen verlichting in de hut, maar wij hebben twee gaslampen met schaars licht én onze koplampen. Vooral het led-lampje van Falco werkt uitstekend. Er zitten 170 branduren op.

Weer slecht nieuws. We kunnen maar één nacht in de Saddle hut blijven, want er is te weinig water. Wij zijn verbolgen, want we zouden twéé nachten op 3500 m slapen om beter te acclimatiseren. In gedachten geef ik Safi de schuld, omdat hij gewoon extra water van beneden had kunnen meenemen.

Leendert en ik gaan samen buiten plassen, want Marja en Rob zijn op weg naar het toilet een buffel tegen gekomen. Ineens horen we wat. We schrikken en liggen even later in een deuk, want het was een mensensnurk.

Het Arusha National Park is 137 km2 groot en ligt rond Mount Meru en de Ngurdoto-krater. De hoogte varieert van 1500 m tot 4565 m, de top van Mount Meru. Het park ligt aan de oostrand van de OostAfrikaanse Slenk en is van vulkanische oorsprong. We vinden er uitstekende voorbeelden van de meest uiteenlopende vormen van vulkanisme. Mount Meru met zijn gekartelde top, die af en toe bedekt is met sneeuw, is in feite de kern van een vulkaan waarvan de hellingen weggeërodeerd zijn. De momella-meren in de noordoosthoek van het park liggen op een plateau van verweerde lava en vulkaanas. Ze zijn niet zo diep en worden van water voorzien door onderaardse stromen.

In het park is een grote verscheidenheid in vegetatie te vinden. Het meest opvallend zijn in dit opzicht de bossen, die tamelijk ongerept zijn en daardoor grote indruk maken. De dierenwereld is al even rijk als die der planten, al zijn de populaties niet zo groot. In het woud vallen vooral de franjeapen op. Ook leven overal groene bavianen en diadeemmeerkatten. Overal hebt u de kans giraffen tegen te komen, of enkele van de paar honderd olifanten.

Donderdag 13 september 2001, Miria kambahut


Ik wil vroeg opstaan om naar de zonsopkomst achter de Kili te kijken, maar ben te laat. Als ik buiten sta is er een witgrijs licht. Ik kijk uit over een wolkendeken, met daarboven de Kili. 


Vandaag kunnen we rustig aan doen. We hoeven maar 1000 m te stijgen, ongeveer vier uur lopen. Nasari heeft zijn gewone kloffie aan, omdat hij toch niet gezien wordt door zijn bazen. Hij straalt geen enthousiasme uit. Het gidsen is zijn werk. Na een tocht heeft hij één dag vrij. Hij wil geld verdienen door in ‘zaken’ te gaan. Gisteren was Nasari boos, omdat we zo laat vertrokken en te langzaam liepen. Rombout ontpopt zich als een echte leider, die regelmatig door Falco in de maling wordt genomen. De groep blijft lekker bij elkaar, loopt langzaam en neemt een paar goede pauzes. Onderweg zien we nog een dode kameleon. Helaas voor Els, die hoopte op massa’s kameleons.

Om kwart over één zijn we bij de Saddle hut op 10.250 voet (3500 m). De hut is enige jaren geleden verbouwd en de grote slaapzaal is nu verdeeld in kamers met twee stapelbedden. De ‘huis’kamer' is klein: drie tafels en zes banken, maar alleen het linkergedeelte is voor ons. Er zit echt glas in de ramen en er zijn zelfs bloemen geplant. Leendert en ik liggen samen met Els op één kamer. Els is al dagen verkouden en ik hoop dat ze me niet aansteekt. Al gauw zitten we achter de thee en koekjes.

Els is een aardige vrijgezelle midveertiger. Ze is een eenling, anders dan de rest van de groep, maar dat maakt het juist leuk. Ze heeft humor en geeft goed weerwoord tegen de plagerijtjes.

Voor de liefhebbers is er om vier uur een namiddagwandeling naar little Meru op 3720 m. Nasari gaat niet mee, want er zijn geen buffels. Rombout, Falco, Heleen, Marja, Tjitske, Leendert en ik gaan op pad. Lekker.Op de top kijken we uit op de vele wolken, de zon en de grote Meru 



en zijn omgeving.



We wachten terwijl de wolken voorbij vliegen en maken een mooie foto van de top.  Heleen en Leendert knippen een stilleven van stokken.


Leendert en ik lopen op ons gemak naar beneden en knippen uitgebreid de hertshooi
en andere bloemen. 



We hebben immers de tijd. Beneden ons zien we de Saddlehut al weer liggen.




Maar bij thuiskomst moeten we direct aan de soep. Ze hebben op ons gewacht. Het is nota bene pas halfzes! Dit komt natuurlijk door de vroege beklimming van Mount Meru, aanstaande nacht. Rombout heeft moeten praten als brugman om laat te vertrekken. Safi was liever om twee uur vertrokken, maar wij zagen het nut van een nachtelijke wandeling niet. Vooral Marjo heeft er een bloedhekel aan. Het compromis is vier uur. Ik eet eindelijk eens lekker en na het pakken van de nodige spulletjes ga ik om zeven uur naar bed.

Vrijdag 14 september 2001, Saddle Hut


Mijn eerste nacht op 3500 m. Ik heb me wel 100 keer omgedraaid. Ligt het aan de hoogte? Of waren het de Engelsen die aan de andere kant van de houten muur eindeloos discussieerden of ze naar de top zouden gaan of niet. Hoe dan ook: halfvier staan we op, drinken thee met een biscuitje en zijn kwart over vier op weg. Nasari voorop, Safi achteraan en vier dragers ergens tussen ons in. De lucht is vol sterren en de maan is een sikkel. We lopen in colonne door de boomhei. Op de terugweg zullen we het allemaal beter kunnen zien. Met de zonsopkomst draai ik me om en zie de zon achter de Kili verschijnen. 



We lopen over de gruizige graat. 



Je kon het gisteren al goed zien vanaf Little Meru. Het eerste uitzichtpunt is Rhinopoint, maar het is nog donker. We dalen een stukje af en klimmen weer naar boven. Links hebben we zicht op de askegel op de Meru. 



De route is duidelijk gemarkeerd met groene verf.



Hoe hoger we komen, hoe rotsiger het wordt. 





Ik hou hier wel van, maar vandaag loop ik niet lekker. Een drager wil mijn rugzak dragen, maar ik weiger vriendelijk. Ik laat wel twee flessen met water achter, want die heb ik toch niet nodig. Die neem ik op de terugweg weer mee. Ik moet regelmatig uithijgen. Sinds de Lengai heb ik flinke spierpijn in mijn bovenbenen. De paar keer dat ik ze ingesmeerd heb met Midalgan, zijn niet voldoende geweest. Het kan ook de hoogte zijn. We hebben nu maar 600 mbar, waar je normaal 1000 hebt. Toch kom je zo stapje voor stapje bij de top. Ik vind het vervelend dat ik in de achterhoede loop. Ik wil in ieder geval niet de laatste zijn, want dan word je opgejaagd door Safi, maar tot nu toe is het meestal Heleen. Ik passeer Marja, die misselijk is, maar later passeert ze mij weer. Els en Karel hebben er genoeg van en willen terug, maar Safi is ongenadig, “het is nog maar een klein stukje”, en ze lopen door. Leendert wacht op me, maar zodra ik er ben, loopt hij door. Dat vind ik niet leuk.

En dan is daar de top. Ik ben toch de laatste. Het is halftien. Rombout wacht al bijna een uur. Ik vind een plekje onder de Tanzaniaanse vlag. 



De vlag heeft de kleuren blauw-geel-zwart-geel-groen. Blauw = de zee, geel = de groei, zwart = de huid en groen = de natuur. Ik onderzoek de ontbijtzak en vind ook nog de bewaarde sinaasappel. Het is niet koud en de zon schijnt. Er wordt een groepsfoto gemaakt en Leendert en ik laten ons fotograferen met de Kili, die af en toe verdwijnt achter de wolken.

Na een lekkere pauze dalen we af. Nu kan ik wat meer om me heen kijken en zie de gele bloemen op de gruishelling



en het baardmos aan de rotsen. Het is de enige kleur en leven op deze hoogte. Ik vind het zalig lopen over de rotsen. Over de stukken gruis schiet ik met mijn stokken naar beneden. 



Er zijn ook nog een paar leuke, lastige passages. Eric scheurt uit zijn broek en Els hijst zich omhoog en krijgt gelukkig een helpend handje van boven. 



We moeten ook nog een stuk stijgen naar Rhinopoint. Iedereen loopt in zijn eigen tempo, want het is de bekende weg. Ik blijf in de buurt van Leendert.

Na drie uur zijn Leendert en ik beneden en zodra iedereen beneden is, vallen we aan op de popcorn, de soep en het brood. Het is nu één uur. Marja is nog steeds wat misselijk en sommigen hebben hoofdpijn, maar niemand heeft ernstige hoogteziekte. Ik vind Heleen er niet gezond uitzien. Ze ziet erg geel.

Om drie uur moeten we weer startklaar zijn om nog 1000 m af te dalen naar de Miria kambahut. Iedereen is doodmoe, maar pakt zijn rugzak in en loopt achter Nasari aan. Op ons dooie akkertje lopen we door het bos met vuurpijlen, 



lieve roze/cyclaamkleurige bloempjes en nog veel meer, hoewel het geen hoog/regenseizoen is. Falco heeft last van zijn overstrekte knie, een blessure overgehouden van de Lengai. Ik heb nog steeds spijt van mijn opmerking tegen hem “Had je maar niet naar de top moeten gaan”, toen hij niet in de gaten had, dat er wat mis was met Ronald op de Lengai. Het was een rotopmerking, niet zo bedoeld, maar hij had me al een paar keer uitgedaagd. Een kwartier voor het eind ploffen we weer neer. We zijn moe.

Ik mag Falco wel. Hij lijkt wat afstandelijk, maar is het niet. Hij is heel sociaal, maar kan ook gemene dingen tegen je zeggen. Hij heeft je snel door. Ik genoot toen hij de reisgids aan een paar Tanzaniaanse kinderen liet zien. Ik had medelijden met hem, omdat hij zijn knie geblesseerd heeft bij de afdaling van de Lengai. Hij deelt de tent met Rombout en speelt regelmatig een spelletje schaak met hem.

In de hut is het weer vocht aanvullen met thee en wortelsoep. Noëla heeft vreselijk haar best gedaan op een salade met avocadovinaigrette. En zoals elke avond nodigt ze ons uit voor het eten “You are welcome.” Lekker, maar voor mij ietsjes teveel mayonaise. Acht uur ligt iedereen te ronken.

Zaterdag 15 september 2001, Miria kambahut


Net als de vorige keer is het buiten deze hut warmer dan binnen. Zodra de luiken open zijn, waait er een fris windje door de kamer. Ik moet oppassen dat ik niet verkouden word. Tjitske is er allang uit en heeft van de zonsopkomst achter de Kili genoten. Het ontbijt is povertjes. Er is geen brood, dus we eten ei, worstjes, stukken kaas en cornflakes. Och, we hoeven toch alleen maar 1000 m te dalen.

Drie kwartier later dan afgesproken gaan we weer op ons dooie akkertje naar beneden.  Nasari verschijnt weer in uniform en geweer. We volgen de korte route, die meer door open terrein loopt, maar ik vind deze aanzienlijk minder mooi dan de lange route, hoewel er zo nu en dan een mooi blommeke staat.



 Dat is zo tot we op het eind oog in oog met minstens een dozijn giraffen staan.



Goed voor een paar mooie foto’s, want ze zijn goed te benaderen. 



Wonder boven wonder staat bij Momella gate de bus klaar. Toch kunnen we nog niet weg, want we moeten het evaluatieformulier invullen en het lunchpakket met koude aardappel opeten. En er zijn problemen met de dragers. We zitten al in de bus, maar kunnen het gepraat niet goed volgen. Rombout bemoeit zich ermee en na lang vijven en zessen is het geregeld.

We hotsen en botsen naar Moshi. Het kost ons drie kwartier om het park uit te komen. Daarna gaat het vlot over de verharde weg naar hotel Leopard. We worden ontvangen door een echte piccolo in rood livrei. We krijgen een welkomstdrankje, een passievruchtsapje, terwijl hij onze bagage naar boven brengt. Zelf doen is niet beleefd.

In tegenstelling tot Arusha, zitten we hier in het centrum van de stad. Vanaf het balkon kijken we uit op de levendige straat. Ronald en Birgit zitten er ook nog steeds. Misschien mogen ze dinsdag vliegen. Ik vind het zo wel gezellig. Maar nu ga ik eerst mijn sokken wassen in de wasbak, zodat ze kunnen drogen op het balkon. Daarna ben ik zelf aan de beurt. Het bruine water verdwijnt in het putje. Wat ben ik vies. Er is nog tijd om naar het internetcafé te gaan. Na instructies van Ronald en drie kwartier lopen vinden we het café. Ik zie dat ons vorig mailtje naar Mieke en Henk niet is aangekomen. Ik kan de fout in het adres niet ontdekken. Leendert componeert het Meru-relaas. Hij is veel betere schrijver.

We lopen terug langs de brede asfaltweg. Er zijn weinig blanken. Wat opvalt zijn de vele naaimachines, meestal bediend door mannen, op de stoep. In het hotel pakken we op het overdekte terras een Kili-biertje. Het werkt goed. Om zeven uur zitten we in het restaurant van het hotel. We leveren de sleutels in, zodat de kamers chemisch ontmugd kunnen worden. Ik eet een lekkere salade, rijst met groentecurry en fruit. Voorlopig is ijs verboden. Ik zit bij Rombout aan tafel en we nemen de laatste details voor de Kili door. Er zal een extra gids meegaan en Rombout belooft met zwembroek op de top te gaan staan. Dat is voor ons weer extra motivatie. Leendert loopt nog even met Karel mee en leent 6 batterijen. We zijn wat te zuinig geweest en niet gedacht aan de nachtelijke wandelingen.

Zondag 16 september 2001, Moshi


Moshi lijkt een rustig stadje, maar vannacht was het een herrie. Omdat er overal ventilatie-openingen zijn is het goed te horen in de slaapkamer. Om vier en vijf uur worden we wakker van de moskee, een toeterende auto en CNN op de TV bij de buren. Maar nú zitten we aan een heerlijk ontbijt met fruit. De ober, die amper te verstaan is door luide muziek vraagt of we eieren willen. Ik bestel scrambled eggs en Leendert eggs met bacon. Dat deze 2400 shilling extra kosten, wisten we niet. Anders hadden we het natuurlijk niet gedaan. We krijgen immers genoeg eieren.

Mohammed, die last heeft van malariakoorts, doet zijn best om de missers van de afgelopen week goed te maken. De bus staat er al en we krijgen een extra gids mee naar de Kili. Hij heet Jamaica. Ronald kent hem nog van zes jaar geleden. Hij is al meer dan 300 keer op de Kili geweest. We vertrekken, rijden de hoek om en pikken de kookploeg op. Noëla en Bakari zijn weer van de partij. Safi is nog onderweg. Halverwege de rit worden we voorbij gescheurd door een Mercedes. Het is Mohammed met Jamaica en een aantal dozen mineraalwater. Safi is er niet bij. “Saturday Night Fever”, zegt Mohammed. Met andere woorden, Safi is buiten spel gezet. Ik verwacht dat hij niet meer komt. Zijn gebrek aan autoriteit en ervaring spelen hem parten. Het schijnt dat onze dragers van de Merutocht ‘onze’ marsen en fruit hebben opgegeten. Daarbij waren er aan het eind van de Merutocht problemen met betalen. Zij wilden een fooi, maar die krijgen ze niet, omdat HT heeft afgesproken dat de dragers een meer dan normaal loon krijgen, ínclusief fooi. Ik ben blij dat Safi er niet is; ik ergerde me aan hem, omdat hij zich niet aan zijn beloften hield.

Het gaat nu echt beginnen. Hier is onze, dat wil zeggen Leenderts vakantie om begonnen. De Kilimanjaro! Machame Gate is een circus. (foto 101, 102) Moet dit de rustige route zijn? Er lopen onder andere wat stelletjes (Engels en Nederlands) rond en een groep Zuid-Afrikanen. Dragers staan rond het parkeerterrein van rood zand in de hoop de komende dagen weer werk te hebben. Wij worden naar een kantoortje gestuurd om ons in te schrijven. We wachten en aanschouwen de meute. Onze truck met eten is inmiddels ook gearriveerd. Onze bagage is niet goed verpakt. Karels rugzak wordt in onze plunjezak gestopt. We krijgen water voor onderweg en het bekende vette lunchdoosje. Ik verheug me erop.

Halfelf vertrekken we met Bakari. Jamaica is nog bezig met onze 22 dragers. Het is een slenterzondagmiddagwandeling. We lopen door een groen-groen regenwoud. De bomen zijn behangen met lang baardmos. Een goed teken. Het is te donker voor bloemen, behalve een roodgeel springzaadbloempje, waarvan Leendert de naam niet kent.



Het verwachte tafereel van Jolijn en Ton, een modder-wadlooptocht blijft ons bespaard. Het is een stevig, net niet glibberig pad. Goed beloopbaar. We lopen regelmatig over boomwortels en omgevallen bomen. 



Een van de bomen wordt ons lunchplekje. Zonder verwachting open ik de lunchbox en ben verrast. Geen koude patat, maar twee wentelteefjes, een stuk taart, een ei, cashewnoten en een banaan. De taart is niet mijn smaak, maar ik kan geen eten weggooien, dus die verdwijnt toch in mijn maag. De anderen geven wat aan Bakari, die natuurlijk niks bij zich heeft.

Na een halfuurtje lopen passeren we een Nederlands stel en liggen in een deuk. Zij zitten aan een echt klaptafeltje op twee klapstoeltjes. Decadent hoor! Jamaica arriveert en Bakari is in no time weg. Wij moeten regelmatig de struiken in om de dragers voor te laten gaan. Leendert fotografeert nog een viooltje. 



Na een aantal uren verandert het landschap. De bomen maken plaats voor boomhei. Maar de bomen zien er afgebrand uit. Het blijkt dat er in 1997 een brand is geweest. Doodzonde. Het geeft een naargeestige sfeer.

Al gauw bereiken we kampsite 1, maar wij lopen door naar kampsite 2, enkele honderden meters verder. Ik ben nog lang niet moe en wil liever verder. We gaan op een bankje zitten bij de kiosk en wachten. Hé, onze tenten zijn al opgezet. Het terrein is overvol en de scheerlijnen kruisen elkaar. Hink-stapspringend bereiken we een lege tent, die we de onze maken. We waren zo trots dat we zelf de tent zouden opzetten, maar omdat de dragers weinig hoeven doen, hebben zij ze opgezet. Daarom geven we nu maar af op de mensen die direct vanaf het vliegveld de Kili opgaan. Zo stom doen wij niet.

Tijdens het eten komt Jamaica bij ons zitten. We hebben de helft van de eettent voor ons. In de andere helft zit de kookploeg, gescheiden door het tentdoek. Jamaica zit op de scheiding en praat met ons. Hij is veel socialer dan Safi, en rustiger. Buiten staan de schoenen. Om acht uur worden we door Jamaica uit de tent gejaagd. De dragers hebben geduldig gewacht en vliegen nu de tent in. Ik heb medelijden met ze. Ze zitten buiten en zodra de zon weg is, is het een stuk kouder. Eindelijk zijn de westerlingen weg, en kunnen ze opwarmen. Dat zal wel lukken in zo’n kleine tent. Het gonst nog lang als een bijenkorf.

Hét symbool van Afrika is de kegelvormig uit de savanne oprijzende, 5895 m hoge Kilimanjaro. Bergbeklimmers kunnen de Kibo-top in vijf tot zes dagen bereiken. Het park heeft een weelderige vegetatie, met reuzenlobelia’s, reuzenkruiskruid, boomheide, moorland. Er zitten buffels, olifanten, bosbokken, meerkantten en franjeapen.


Het park heeft een oppervlakte van 756 km2. Het omvat het gehele bergmassief tot op 2700 m hoogte. De Kilimanjaro heeft drie hoofdtoppen, de Kibo (5895 m), de Mawenzi (5149 m) en de Shira (3962 m) en behoort tot de hoogste vrijstaande bergen ter wereld; hij torent 4800 m uit boven de rondom gelegen vlakke savanne. De doorsnede aan de basis is 40 tot 60 km, dat wil zeggen dat het grondoppervlakte 2800 km2 bedraagt. Bij helder weer is hij vanaf een afstand van 200 km te zien.


De Kilimanjaro is een slapende vulkaan; de Kibo heeft een caldera van 2 km middellijn, waarbinnen zich een tweede, zogenaamde binnen-caldera heeft gevormd, die een middellijn van 820 m heeft. In het midden staat weer een askegel van 120 m hoog. De Kili in zijn huidige vorm is pas 750.000 jaar geleden ontstaan uit grote hoeveelheden lava, die op deze plek omhooggestuwd werden. De Shira-krater was het eerste uitgedoofd. De Mawenzi was aanvankelijk hoger dan de Kibo, maar was onderhevig aan een sterk erosieproces. Alleen de Kibo heeft tot nu toe zijn beide caldera’s behouden.


In het park is een buitengewone plantenrijkdom te verwachten. Ook hier vinden we de vegetatiegordels die voor het tropisch Afrikaanse bergland zo karakteristiek zijn. Tot 2800 m vinden we een karakteristiek bergwoud. Grote stukken van de grond zijn bedekt met wolfsklauw en Engels mos. De heide- en moorlandzone zijn hier duidelijk van elkaar gescheiden. Hier groeit boomheide van het geslacht Erica, die soms wel 10 m hoog wordt; meestal komt hij echter voor in de vorm van middelhoge struiken. Daar waar alleen moorland is groeien 5 m hoog kruiskruid en 3 m hoge lobelia’s. Op deze hoogte vinden we ook veel strobloemen van het geslacht Helichrysum. Tussen dit gebied en de sneeuwgrens, dus tussen 4000 en 5000 m, groeit alleen nog mos en korstmos. (Uit Cantecleer natuurgids.)


Voor de vluchtige bezoekers biedt de dierenwereld maar weinig, afgezien van meerkatten en franjeapen.

Maandag 17 september 2001, kampsite 1


Na negen uur slapen is het nog lang geen tijd om op te staan. Draaien en de plas ophouden tot zeven uur. Wanneer ik naar buiten kijk, zijn de anderen al uit de veren. Bij het ontbijt is geen toast, maar wel papaja. We vertrekken om acht uur twintig. Wat een circus. Vreselijk. Dit is de Kalverstraat. Hijgende toeristen en puffende dragers. Leendert struikelt, maar helaas mis ik dat. Wij doen het rustig aan, héél rustig. Polle, polle. Jamaica is niet op te jagen. Rombout wil de groep splitsen. In zijn eentje is hij de snelle ploeg. Zo komt iedereen aan zijn trekken. Vrijwel de hele dag lopen we in de mist door een stuk bos en boomhei dat in 1997 is afgebrand. 



De nieuwe struiken maken het groen. Er zijn mooie lobelia’s en wit strooien bruidsboeketten. 





Nee hè, waarom moeten die bleke dikbuikige Engelse mannen op deze plek naar huis bellen. Ze pochen en zeggen dat ze al halverwege zijn. We passeren de lunchtafeltjes. Gelukkig is het nu wat rustiger. Na een klimmetje zitten we op en rond een rots uit de wind, maar in de felle zon te lunchen, onderwijl de passerende meute gadeslaand. Kippenboutjes, eieren en sandwiches worden geruild. We dalen af naar de kampeerplaats, 3900 m hoog en belanden weer in de mist. Het is een eindeloze stenige vlakte, het Shiraplateau. We zijn vroeg en het is nog niet druk. Wolken en mist worden over de berg gejaagd. Een koepeltentje vliegt door een wervelwind de lucht in. Raar idee dat we nu al op de Kilimanjaro lopen. Kilimanjaro betekent in het Swahili: de berg is steil. De Duitsers hebben het verbasterd naar Kilimandjaro, maar ik vind de berg nog niet steil. Misschien bij de top?

Omdat we zo vroeg waren maken we nog een middagwandeling. De Kilitop in het vizier 



en zo nu en dan een bloemetje.



Zomaar, nergens naartoe. De lucht is donkerblauw en dreigend.



Leendert steekt fel af in zijn blauwe jack. Eric raakt zijn zonnebril kwijt en we brengen enige tijd zoet met zoeken. Zonder resultaat. Gelukkig horen we later dat hij in een verdraaide binnenzak zat. We lopen ook nog naar een grot voor wel 60 mensen. Vroeger werd deze gebruikt als slaapplaats voor de dragers, maar dat mag niet meer.

s Avonds doden we de tijd met raadseltjes. Een dode man met een pakketje (parachute), man met een dodelijke gedachte (Houdini met een erectie) en de gevangenis. Met hulp van Heleen lukt het ook Jamaica het raadsel op te lossen. Hij lacht. Na deze lange avond gaan we weer om acht uur naar bed. Ik lever één waterfles in. Het waait en de tent klappert. Midden in de nacht word ik wakker van lawaai. Een groep mensen loopt langs de tent en ook Els maakt regelmatig blaffende geluiden. ’s Morgens horen we dat een Zuid-Afrikaan is afgevoerd via het Shiraplateau, bereikbaar met de auto vanaf Moshi. Het Memtour stel uit Nederland hebben we niet meer gezien. Zij zijn schijnbaar afgehaakt, omdat de vrouw zich niet lekker voelde.

Dinsdag 18 september 2001, Shiraplateau


Leendert en ik staan om tien voor zes op om de zonsopkomst achter de Kili te zien. We lopen een eindje van de kampsite en staan te kleumen: Leendert in zijn donsjack en ik in mijn fleece en rode jas. Eerst verschijnt er een rode gloed achter Mount Meru, maar vanwege de kou weigeren de batterijen van mijn fototoestel. Ook Leenderts toestel weigert, maar door de batterijen op te wrijven kan hij toch fotograferen.



Het duurt te lang voordat de zon achter de Kili verschijnt. We kruipen nog even in bed tot kwart voor acht. Het is immers een rustdag. We blijven hier een dag om te acclimatiseren.

Na het handenwassen schuiven we aan het ontbijt. Een raar ontbijt want op het moment dat we bijna klaar zijn, komen ze met een pan havermoutpap. Ik neem nog maar wat hapjes voor de ‘zware’ wandeling naar Needlepoint.

Negen uur lopen dertien Europeaantjes en één Afrikaan achter Jamaica aan. De eerste stop is bij een reddingspost. Ik weet niet wat het inhoudt, maar er is een kiosk en een WC. Heel in de verte moet Kenia zijn. Het landschap is triest; de maanden durende brand van 1997 heeft zijn sporen nagelaten. 



Metershoge, afgebroken, kale, grijze stammen. Met soms een felle bos gele bloemen. 



We laten Needlepoint links liggen en na wat stijgen en dalen bereiken we Cathedral Peak. Volgens Jamaica 4200 m hoog, maar de hoogtemeter zegt 3850 m en dat is ook wat ons gevoel zegt. Dus weer geen wandeling om te acclimatiseren. Jamaica verrast ons op watermeloen én ei. 



Hij ziet er komisch uit met een korte broek over zijn majo. Marjo maakt een polaroid. Leendert drinkt weer veel te weinig. (Vandaag 2½ liter.)

We nemen dezelfde weg terug. 



De wind is straf en Karels charmante hoedje waait in Leenderts handen. Na veel slenteren zijn we halfdrie terug op de kampsite. Alleen Rombout vond het tempo te langzaam en is vooruit gesneld. De anderen van ons groepje beoordelen de andere kampeerders op TOPkwaliteit. Zullen zij de top halen? De verdwenen tentjes zijn weer vervangen door nieuwe. We kijken afkeurend naar een bleke blote man, die op een matje ligt. Die vraagt om moeilijkheden oftewel verbranding.

We krijgen nu een warme lunch met salade. Nu kunnen we nog goed eten. Morgen op grote hoogte waarschijnlijk niet. Ik neem nog een chocolademelk. Een nieuw melkblik moet open. Hij ploft en ik zit onder het witte poeder. In de tent schrijf ik mijn dagboek, kijkend naar mijn vieze handen. Alles is vies. De tent, mijn broek, mijn sokken, mijn neus, mijn nagels. Zand, zand, zand. De meesten zijn vrolijk, maar zoals gewoonlijk maak ik me zorgen over mijn conditie. De Lengai heeft me veel kracht gekost.




Woensdag, 19 september 2001, Shiraplateau


Vannacht is er een heldere sterrennacht. Ik ga samen met Leendert eruit om te plassen. Het is niet eens koud.

s Morgensvroeg is het rond de tent weer een bijenkorf. Veel geroezemoes. Het is kraakhelder en de Kili is goed te zien. Leendert is verkouden en ik voel me beter. Els blaft nog steeds. Vooral ’s nachts. Leendert, Karel en ik zijn te laat voor het ontbijt. Dat wil zeggen geen water voor een tweede mok thee.

Kwart over acht gaan we weg in begrafenistempo; in de zon. We blijven dicht bij elkaar. Alleen Rombout ontloopt de groep af en toe. Ik kan niet door mijn neus ademhalen. Voor elven worden al gedeelten van het lunchpakket verorberd. Ik heb ook trek en eet een banaan en een halve samosa. We worden koud van het zitten. “Kwenda”. De omgeving is kaal, vol rotsen begroeid met baardmos. Een gekleurd lint van toeristen en dragers siert het landschap. Na een uur rusten we weer. 



Ik zoek beschutting bij een rots, maar die is er niet. Het is koud. Ik eet de rest van de lunch op. Het kwabbelei valt op de grond. In de verte staat weer bij een rots het tafeltje met twee toeristen. Belachelijk. Onze dragers komen bij ons zitten of lopen door. Ik maak een mooie foto van Bakari en onze enige vrouwelijke drager. We zitten op een splitsing van twee routes.



Het wordt kouder en het trekt dicht.



Even later nemen we de linkerroute en lopen in de mist naar Lava Tower.



Onze route is rustig.

Bij Lava Tower nemen we weer een pauze. Lava Tower is een prachtig gekleurde Oranje rotstoren. 



De eerste vlokjes sneeuw vallen. “Mogen we weer verder?” Nu lopen we de resterende 250 m stijging aan een stuk. Er is geen uitzicht. Het wordt steeds kouder. Gelukkig heb ik mijn dikke wanten bij me. Alleen mijn voorhoofd blijft koud. Dan gaat het zachtjes hagelen. Ik loop lekker achter Marjo aan en kan nu zelfs door mijn neus ademhalen. Ik heb eindelijk het gevoel dat ik de top kan halen. Dan zien we in de mist de tentjes, onder een laagje sneeuw. 



Ik zoek er snel eentje uit. De kou valt nu weer mee. Falco, Rombout en Tjitske kuiten en gooien sneeuwballen. Zodra er thee is, snellen we naar de eettent. Ik val aan op de koekjes. De eettent is vies. Er loopt water in de tent.



Marjo heeft een natte broek. Eric heeft hoofdpijn en drinkt vijf mokken. Even later is er ook nog vers gepofte popcorn. 



Die lieve Noëla. Wij zeuren om zout, lepels, bakjes, heet water en de Afrikanen blijven even vriendelijk. Ik heb er geen een kwaad gezien.

Rombout heeft de bij hem passende rol van leider op zich genomen. Hij was veruit de beste qua conditie en had nergens problemen mee. Hij was dan ongeduldig en wilde alvast vooruit lopen. Zijn goed recht. Tijdens de afdaling van de Lengai heeft hij zich helemaal uitgeput door Ronald te ondersteunen.

Ik kruip weer in mijn tent, die ook vies is en ga me prepareren, ordenen voor vannacht. Dan moeten we om twaalf uur op voor pap, thee en de laatste klim. Maar nu is het pas vijf uur. Het lijkt ineens zonnig. Ik stap uit de tent en de wereld gaat voor me open. 



Een bloempje koestert zich in de zon.



Ik kan heel mooi zien hoe de route van vannacht gaat lopen. 



De anderen staan bij de gletsjer en met mijn fototoestel in de hand ga ik er naartoe. Ik heb de slapende Leendert maar even wakker gemaakt. Ik kijk mijn ogen uit en geniet! De zon verdwijnt al langzaam als Tjitske, Falco en ik bij een ander uitzichtpunt staan. Samen wachten we op de zonsondergang. Jamaica roept dat de soep klaar is. We zijn stout en wachten tot de zon onder is. We zijn immers maar één keer hier. Maar helaas is er geen mooie rode gloed. Het zij zo. 

In de eettent is het weer gezellig vol. Ik mag op een rugzak zitten, wat een stuk aangenamer is dan op het scheve, vieze grondzeil. De jongens zijn weer zeer attent. We gaan voor een paar uurtjes slaap naar bed, maar het blijft rumoerig op de kampsite. Overal hoor je transistorradiootjes. Op 4840 m.

Donderdag 20 september, Arrow Glacier


Om twaalf uur is de plunjezak gepakt. Ik heb alles aan wat warmte kan bieden: majo, broek, thermohemdje, T-shirts, fleece, jas, bivakmuts en de oude grijze wanten. Die heb ik al 25 jaar. Ik sta nu in de eettent voor thee en 'porridge'. Veel te weinig, want voor de laatkomers Marjo en Els er is niets meer. Begrijpelijk, want de vorige keer werd er amper iets van gegeten. Eén uur zijn we startklaar. Iedereen, behalve Jamaica. Zijn zaklamp werkt niet. De batterijen worden gewisseld, maar het helpt niet. Ik geniet van de lichtjes in de verte. 4 km diep ligt Moshi. Jamaica verdwijnt in het donker en haalt bij een andere tent een zaklamp. Even later zijn we op weg. Er gaat slechts één extra gids mee.

Ik loop met mijn stokken, maar al gauw wordt het rotsig en ik stop ze weg voor het betere handen- en voetenwerk. Jamaica loopt voorop en dan Rob en Hanneke. De tweede gids loopt achteraan. Ik loop achter Leendert tot de lamp van Rombout weigert en hij tussen Leendert en mij inloopt. Nu loopt Marjo achter mij. Ook zij krijgt pech met haar lamp en moet in het donker lopen. We stoppen voor het wisselen van de batterijen, maar door de kou blijft de lichtvoorziening problematisch. Alleen de LED lamp van Falco werkt oneindig. (Wij moeten maar een klacht indienen bij Penlite.) Marjo heeft grote moeite met de duisternis en vloekt en tiert. Af en toe schijn ik schuin naar achteren om haar bij te lichten, maar het blijft lastig. Ik loop wat langzamer, maar wil het gat tussen de voorhoede en de rest niet te groot laten worden. We moeten ontelbaar vaak ‘even’ wachten. Vervelend, want daar word je alleen maar koud van. Marjo glijdt uit. Even pauze.



Het is koud en Jamaica wrijft Marjo warm. Ik klap in mijn handen. De samenstelling van de groep wijzigt, zodat Marjo achter Jamaica loopt. Dat geeft rust. Ik word nu gevolgd door Heleen. Daar ben ik ook niet blij mee. Ze is een doorzetter, maar geen held in klimmen en dalen. Ik pas mijn tempo ietwat aan. De lange klim tot de kraterrand nadert zijn einde. We zijn 900 m gestegen. De zon komt op. Ik verlang naar de warmte en even rust. Maar wat een tegenvaller! Een koude wind blaast over de Kili. 



We hebben wel een mooi uitzicht op de ijswand. Het is een rechte verticale wand, alsof er een stuk afgesneden is.







Marjo en Eric zijn een bereisd stel. Ze hebben al vele reizen met HT gemaakt, onder andere naar Nepal. Ze zijn van die mensen, die elk jaar een grote reis willen maken. Misschien, omdat ze nog geen kinderen hebben. Ze zijn beiden Chemicus en wonen in Enschede. Marjo werkt bij Polaroid en heeft een toestel en héél véél rolletjes bij zich.

Even verderop tussen de rotsblokken is wat beschutting. Bibberend eet ik de vette gebakken boterhammen. Kauwen kost moeite. Falco voelt zich belabberd, maar terugkeren heeft geen zin. De kortste weg is via de top. Nog 200 m. Ik voel me misselijk en flauw. Ik haal diep adem door mijn neus. Een groepje van drie, Rombout, Tjitske en Marja, maakt met de tweede gids een ommetje langs de ijswand. Zij hebben nog puf en energie. Ik klauter met de rest over de rotsen en volg het zigzagpaadje. Els blijft wat achter. Ik twijfel of ik zal wachten, maar het groepje van drie pikt haar op.

Dan zijn we boven. In de verte zie ik een groepje mensen. Over een grintvlakte naderen we de top. Leendert ondersteunt me. Ik zie het niet meer zitten. De tranen staan in mijn ogen. Ik zie op een top een bord staan, maar er zijn geen mensen. Dat zal dan niet de Uhuru peak zijn. Het is een zonnepaneel. Negen uur zijn we dan echt op de top. Marjo is al druk met de polaroid en zet iedereen op de foto. Overal waar je kijkt zijn wit en blauw gekleurde ijsmassa’s. De top is één grote hoogvlakte en elk jaar verdwijnt een groot deel van de ijslaag. Daarom lopen we niet over sneeuw, maar over gruis. Eric zet ons op de foto, nu zonder bivakmuts en handschoenen.



Het oerlelijke bord vertelt: ‘Congratulations: You are now at Uhuru peak. Tanzania, 5895m. Africa’s highest point. World’s highest free – standing mountain. One of world’s largest volcanoes. Welcome’ en ‘Grusse aus Plankirchen Bayern – Deutschland.’ Nu iedereen er is wordt er een groepsfoto gemaakt. De Zuid-Afrikanen worden ‘vriendelijk’ verzocht plaats te maken voor het fototoestel. Rombout maakt zijn belofte waar en wordt door Falco in zwembroek op de foto gezet. Nu snel naar beneden via de Coca-colaroute. De weg is één grote gruisbak, met overal schitterende uitzichten. IJsorgels, piekjes ijs en ijstaarten in de verte. 




Waarom moeten we nu alweer naar beneden? De zon en wind zijn nog steeds in een felle strijd gewikkeld. Ik heb het wisselend koud en warm. Met zevenmijls laarzen schieten we naar beneden. Door het gruis kun je je snel naar beneden laten glijden. 



We passeren regelmatig een afdaler met hoogteziekte, ondersteund door zijn vriend. Die hebben het moeilijk. De groep verspreidt zich, maar van Jamaica moeten we bij elkaar blijven. Ik ben moe en misselijk. Na twee uur dalen komt er een eind aan de gruisbak.

Bij kampsite Barafu op 4600 m nemen we een lange pauze van een uur. 



Ik heb geen trek. Ik probeer te slapen en leg mijn jas over mijn gezicht tegen de felle zon. Leendert heeft al hoofdpijn en bij mij komt hij ook al opzetten. Zou het de zon zijn? Ónze kampsite is nog eindeloos ver. Nog minstens twee uur lopen. De tweede gids gaat op zoek naar Jamaica en samen gaan we weer op pad. We lopen de alternatieve Mweka route, omdat de echte hersteld wordt na een aardverschuiving. Ons voorland ziet er vreselijk uit: een eindeloze heuvelige steenwoestijn. Het enige wat rest is blik op oneindig en stampen. Ook hier heeft brand gewoed; zeven jaar geleden. Het vreselijke is dat we ook nog moeten stijgen. Wat normaal een ‘eitje’ is, is me nu teveel. Ik laat de groep passeren en maak een grote plas in het open terrein. De mensen die achter ons lopen, moeten maar een andere kant opkijken. Een kleine pauze. Ik eet een stuk komkommer, omdat ik vind dat ik iets moet eten. Ik wil weer verder en loop achter de tweede gids aan. Hij draagt de rugzak van Els op zijn hoofd. Gelukkig is het nu alleen nog maar dalen, dalen en dalen. Bij een mini boompje, de enige beschutting tegen de zon, wachten we op de rest. Ik heb een moordend tempo en hoop dat mijn knieën dit niet te belastend vinden. De Kili ligt al weer ver achter ons.



De begroeiing wordt allengs hoger. We lopen nu door het boomheide landschap. Leendert ziet natuurlijk weer bijzondere bloemen en planten.



Vier uur na het vertrek van de kampsite bereiken we om halfzes onze kampsite Rau op 3400 m. Hij is mooi gelegen op een heuvel en heeft uitzicht op de ijskap van de Kili. Dáár stonden we acht uur geleden! We zijn nu zestieneneenhalf uur onderweg geweest! Onze tentjes zijn al opgezet, maar Noëla, de dragers en de keukenploeg kijken hulpeloos om zich heen. Na elf uur lopen zijn zij ook aan het einde van hun Latijn. Maar erger nog, drie dragers met kookspullen en eettent ontbreken nog. Dus voorlopig geen popcorn, soep of eten. Gelukkig is er nog wel warm water in de thermoskannen en krijgen we toch thee. Iedereen kruipt in zijn tent in afwachting van. Falco mist zijn bagage, maar mag een kleed en matje lenen. Het gerucht gaat dat een drager zijn been heeft gebroken. Het is al duister als we Noëla bij de tent horen. Zij heeft voor iedereen een boterham met gebakken ei gemaakt. Dat smaakt! Leendert en ik gaan weer slapen. Halfacht, in sluimertoestand hoor ik tentstokken en Falco, die zijn spullen weer terug heeft. Gelukkig maar. Halfnegen word ik wakker. Zouden we nog eten krijgen? Ik hoor niets. Ik wacht met plassen; anders moet ik er twee keer uit. En ja hoor. Even later hoor ik Tjitske roepen dat er soep is. Ik stoot Leendert aan, maar hij bromt alleen maar wat. Ik kleed me aan, ga plassen en loop naar de eettent. Marjo, Heleen en Leendert ontbreken. Marja kijkt even om het hoekje, maar verdwijnt weer snel. Ze is misselijk. Ik eet twee uitstekend smakende kommen soep; met de berg spaghetti heb ik moeite. Ik ben gewoon te moe. Na het toetje meloen ga ik snel naar bed. Slapen.

Kwart voor elf is Leendert klaarwakker en schiet me aan. “Ze zijn ons vergeten!” Hij heeft dorst en honger. Als ik boos reageer dat hij, toen ik het vroeg, niets wilde, ontkent hij stellig iets gezegd te hebben. “Ik praat nóóit in mijn slaap.” Nou, ik weet het zeker. Er zit niets anders op dan na een slokje water weer te gaan slapen.

Vrijdag 21 september 2001, Kampsite Rau


Tussen de hei wordt iedereen weer wakker. De Kili staat er mooi bij.



Mijn fototoestel weigert weer eens. De balans wordt opgemaakt. Iedereen voelt zich prima; alleen Heleen is af en toe duizelig. Leendert heeft hoofdpijn. We schrikken als blijkt dat het zes tot zeven uur lopen is naar de Kidia Gate. Maar er is een alternatief. Na vier uur kan een jeep ons ophalen. De meerderheid is voor lopen. Tijdens het ontbijt maken we de restjes op. Er is geen brood en melkpoeder meer. Noëla maakt pannenkoekjes, ei en worstjes. Ik eet cornflakes met choco-energiedrank.

Jamaica en Bakari zullen ons begeleiden naar Kidia Gate. De route is gemakkelijk; er is maar één weg. Het eerste stuk bestaat uit zevenjarige hei 



en reuzenlobelia’s.




Het is een bijzondere bloem, die we in verschillende stadia van groei en bloei kunnen bekijken. Leendert neemt de tijd om te kijken en te fotograferen.



Het landschap verandert in tropisch woud. Nog interessanter. Er groeien grote wofsklauwen.



Ik loop nu samen met Jamaica, Leendert en Heleen achteraan. Heleen heeft moeite met de vele boomstammen, die over het pad liggen. Ik vind het schitterend. Het pad is smal en, omdat het nog niet zolang geleden is aangelegd, ongerept. Wat een rust! Slechts één andere groep en de dragers. Wat een verschil met de heenweg. Plots wordt Jamaica gebeld op zijn mobieltje. Dit kan niet!

Marja en Heleen zijn twee vriendinnen. Heleen heeft ooit kanker gehad en zichzelf beloofd dat als ze beter wordt ze de top van de Kilimanjaro wil bereiken. Op pure wilskracht heeft ze de top bereikt. Haar loopstijl was abominabel.  En ze was zeker niet gewend in de bergen te lopen. De eerste dagen tijdens de Safari heeft ze ontelbare foto’s gemaakt. Ze was fotografe van beroep. Ze heeft een conflict met haar werkgever gehad en werkt momenteel niet. Marja is het type Rotterdamse. Ze staat naar mannetje en neemt geen blad voor de mond. Ze is gewend in een mannenwereld te leven. Ze lijkt niet aardig, maar is dat wel.

Ik geniet van het tropisch regenwoud, de hoge varens, de kleine rode bloempjes 



en het beekje. Ik zie hoog in de boom een halve boomstam liggen. Het lijkt wel een olievat. Maar het is een bijenkorf. 



Jamaica vertelt dat deze wel 50 kg honing oplevert. De bijen worden uitgerookt door het aansteken van baardmos.

Leendert kan het niet laten en maakt herhaaldelijk foto’s. Ik wacht op hem. We temperen ons tempo, omdat Heleen moeizaam loopt. Elke hobbel is er eentje teveel. Dan is daar de jeep met Goldwin en Baboe. Ze hebben weer het vieze lunchpakket met koud gebakken aardappel, een vies broodje en een appel meegebracht. Zeven mensen van de groep zijn alweer weg; de rest zit bij de jeep in het gras. Als ik Jamaica vertel dat ik niet met de jeep wil maar lopen, lacht hij me uit. “Waarom?” Hij heeft geen zin meer om te lopen en ik mag niet zonder begeleider verder. Ik had het al verwacht en aan Leendert heb ik nu niks, want die accepteert gelaten het feit en laat mij chagrijnig zijn. Hij is het gewend. Ik stap in de jeep. Nu is mijn vakantie voorbij. In mijn achterhoofd hoop ik dat we weldra bij het groepje voorlopers komen. Wie weet. Na veel bulten en hobbels passeren we na een tijdje Hanneke, Tjitske, Els en Karel en Bakari. Ik vraag Goldwin om te stoppen. Leendert en ik stappen uit. Kan ik toch nog een stuk lopen. Jamaica ruilt met Bakari. Het is heerlijk koel in het oerwoud. En naar mate we lager komen, wordt het een meer Engels landschap.

Daar is de ‘gate’ en de jeeps. Er zijn kraampjes en jongens om ons wat te verkopen. De groep en de vooroplopers zijn helemaal lyrisch, want ze hebben een kameleon voor Els, maar Els is er nog niet. Eindelijk komt ze; toestellen in de aanslag. Els is helemaal verbaasd en gelukkig. Ze heeft veertien dagen gezocht naar een kameleon; nu, hier, op deze plek loopt hij zomaar rond. Helaas is haar fotorolletje vol, maar er zijn genoeg fotografen. De jongens tillen de zwarte tas op waaronder hij ‘gevangen’ gehouden wordt. De kameleon kleurt snel van zwart naar groen. 


We gaan ons uitschrijven en ons certificaat ophalen in een benauwd hokje. Het duurt een eeuwigheid. Er is iets niet goed. De groep had als één uitgeschreven moeten worden, maar er zijn een paar vreemdelingen tussen gekomen. Na veel gepraat stappen we halfdrie met oningevulde certificaten naar buiten. In drie jeeps gaan we naar Moshi. Goldwin maakt er weer een wedstrijd van. Een hele kunst op deze hobbelige zanderige weg. Een pick-up met negen dragers. Wij hebben er een stuk of vier op het dak zitten.

Over de ‘snelweg’ bereiken we dan hotel Leopard. Ik maak een foto van de schone piccolo en de vuile Karel. We drinken een cola voor we gaan douchen. O, wat ben ik vies. Ik peuter in mijn neus; zwarte wolven. Tussen mijn tenen: zwart. Toch lijk ik schoon te worden. Voor we om zeven uur na de barbecue gaan, lees ik een stukje. Leendert en ik krijgen barbecue zonder vlees. Ze hebben weer dat heerlijke groenteprutje. We proosten op de Kili. Om negen uur zijn we alweer op onze kamer. We liggen achter de bar van het terras, zichtbaar door het raam. Gelukkig is er een gordijn. Leendert kruipt bij me in bed. De ventilator is aan. Er is veel geroezemoes en ik heb geen zin om te slapen.

Zaterdag 22 september 2001, Hotel Leopard, Moshi


Leendert is ziek. Maagkrampen, diarree. Gisteren was er nog niets aan de hand. Of zou het toch de overgeslagen maaltijd, het karig ontbijt en lunch geweest zijn? Ik moet de volgende keer beter opletten. Hij wordt na elke verre reis ziek. Na Jemen en ook na Nepal. Leendert neemt een grote hap Norit. Ik baal. Nu wordt souvenirs kopen niks en hoe moet dat met de lunch bij Mohammed? Arme Leendert. Om negen uur gaan we met z’n allen, behalve Leendert, naar de T-shirt zaak. Ik zoek een mooie giraf uit. Voor Leendert. Helaas hebben ze geen maatje voor mij. Samen met Falco kunnen we ietsjes afdingen. We betalen zes dollar in plaats van acht.

Tien uur zijn we bij het kantoortje van Mohammed, van waar we samen met Jamaica naar kunstnijverheidzaakjes zullen gaan. Bij de makers zelf. Het is een half uur lopen, tot helemaal buiten de stad. Ik zie een grappige leeuw. Zou Leendert deze mooi vinden? Ik speur naar knobbelzwijntjes, maar ze zijn niet mooi. Ik hoor van de anderen dat er weinig af te dingen is. Els koopt een loodzwaar beeld van twee giraffen. Rob en Hanneke een modern, half afgemaakt, beeld voor zeven dollar. Ze zijn verzamelaars. Buiten zaagt een man een boomstam door met een veel te kleine zaag. Op de terugweg koop ik nog een overzichtskaart van de Kili en een paar kaarten en slenter verder door de brede straten van Moshi.

Terug in het hotel worden we al snel opgepikt door de bus van Mohammed. Ik zoek een paar capsules in de plunjezak voor Leendert. Hij voelt zich nog steeds beroerd en moet om de haverklap naar de WC. Toch moet hij ook mee in de bus. Arme Leendert. Om halftwee, na een hobbelende rit door de buitenwijk van Moshi arriveren we bij Mohammed. Het ijzeren hek gaat open. Baboe en Goldwin verwelkomen ons. Bakari en Noëla zijn er ook. Na achterlating van onze schoenen, komen we in een kamer. We nemen plaats op een groot kleed. We worden omringd door twee banken en een dressoir met een grote TV en foto van Mohammeds overleden vader. Het lijkt wel een altaar. Rombout vraagt aan Mohammed of Leendert ergens kan liggen. Dat kan. In het kamertje van Opa. In de keuken zijn de vrouw en moeder van Mohammed én Noëla druk in de weer met het eten, maar even later staan de heerlijkste Indiase gerechten op het kleed. Een overdaad van twee soorten rijst, kip, vis, kokoscurry, 'vege-table' (met de nadruk op táble), chiapatta’s en vier soorten sap. We eten ons ongans. De dames blijven onzichtbaar in de keuken; opa eet na ons in de eetkamer. Wij buiken uit en lopen wat rond. Het personeel speelt met hun mobieltjes of met een van de kinderen (twee meisjes) van Mohammed. Af en toe piep Ik er tussenuit om te kijken hoe het met Leendert gaat. Hij is niet meer naar de WC geweest. Hij wil wat eten. Ik vraag Mohammed of hij wat rijst voor Leendert heeft. Hij geeft instructies in de keuken en even later komt Noëla met een kruidendrankje. Dit moet hij eerst opdrinken. Dat is goed voor hem. Het ruikt lekker. Vervolgens komt ze met een zilveren dienblad met een bord rijst, yoghurt en een kommetje met hetzelfde kruidenmengsel. Leendert mengt het en eet het met smaak op.

Het is warm. 32 graden. De elektrische ventilator doet het niet. Er is geen stroom. Iedereen wordt loom van de warmte en de maaltijd. We worden vergast op het dessert: ijs, fruitsalade, karamelpudding en vanillesaus. Mmm, eindelijk mogen we ijs! Maar het feest is nog niet voorbij. Na een uur krijgen we thee met cake, hartige samosa’s en linzenmeelballetjes. Ik wil alle vegetarische dingetjes proeven, maar zit al te vol.

Tegen zessen is het nog steeds warm. We nemen afscheid. Karel heeft vier enveloppen geregeld en geld ingezameld voor de keukenploeg, de dragers, de gidsen Safi en Jamaica en voor de chauffeurs. Rombout, Karel, Falco en Els houden een korte speech. We geven elkaar een hand. Wel vier keer. “You are welcome again.” Maar of we ooit terugkomen? Op de valreep worden Mohammeds vrouw en moeder voorgesteld. De vrouw is een mooie kleine, bijna blanke Indiase vrouw. Zijn moeder een stevige tante van het Surinaamse type. Nu gaan we echt weg. We zwaaien en zwaaien.

In de bus zit ik naast Tjitske. Ze voelt zich niet lekker en houdt een overgeefzakje in de aanslag en niet voor niets. Op het vliegveld worden we snel uit de bus gegooid. De afhandeling verloopt vlotjes, waarna Leendert en ik de souvenirshop induiken voor een zwijntje en de ontbrekende overzichtskaarten van Tarangire en Manyara. Leendert voelt zich steeds beter.


We moeten een tijd wachten in de hal, slenteren en kopen een cola. Nu voelt Rombout zich niet zo lekker. In het vliegtuig krijgt de zieke Tjitske gezelschap van Marjo en Hanneke. Ik voel me nog steeds prima en ook met Els en Falco is niets aan de hand. Na grondige analyse gooien we het op de niet gare kip. Om twaalf uur middernacht, na een tussenstop in Daar-es-Salaam, krijgen we nog een warme maaltijd, weer groentecurry. Ik eet een paar hapje uit beleefdheid. Na de saaie film (Brigits diary), inmiddels halfdrie, probeer ik nog wat te slapen. Halftien ’s ochtends zijn we thuis. De hele middag bekijken we Leenderts digitale foto’s.